‘Wat denkt die Toby nou eigenlijk, dat ik stom ben?’ Moes zit op zijn kamer en hoort beneden de deur dicht slaan. Het is nu al de derde keer dat hij afgescheept wordt met vijftig euro. Ok, hij heeft dan wel die telefoon gekregen van De Directeur. Maar dat is behalve een vet toestel, waar hij al zijn appjes op kan zetten om te gamen en te chatten, ook bedoeld om die domme gasten mee te paaien. Het is gewoon een stuk gereedschap.
De floes die Toby beloofde na elke klus is tot nu toe net genoeg om een paar keer per week de scooter van zijn broer vol te tanken en ’s avonds met zn matties wat gras te roken op het voetbalpleintje. Dezelfde scooter die hij nu beneden op straat hard hoort wegscheuren. Arif is weer kwaad weggelopen na die ruzie met vader zojuist.
De eerste keer twijfelde hij over wat hij had gezien, maar vanmiddag was het duidelijk dat Toby een flink stapeltje papiergeld kreeg van de baas. Hij doet toch ook mee, dan verdient hij toch gewoon de helft van het geld. De volgende keer gaat het anders, dan blijft hij niet meer op een afstandje toe kijken.
Moes loopt de trap af en hoort vanuit de woonkamer korte geluidsfragmenten die elkaar snel opvolgen. Als hij binnenkomt ziet hij zijn vader op de bank zitten met de afstandsbediening in een uitgestrekte arm. De televisie springt van het ene kanaal naar het andere, maar nergens is iets te zien wat zijn vader afleiding kan geven. Moes haalt zijn schouders op en loopt via de keuken naar de achterdeur. Aan tafel zit zijn moeder met haar hoofd in haar handen.
Als hij voorbijloopt, kijkt ze op en zegt ‘Kom even zitten jongen.’
Moes kijkt haar aan en ziet een klein uitgelopen streepje mascara onder de ogen van zijn moeder. Hij zou haar willen troosten, maar voelt zich ook te groot om nog door zijn haar gewoeld te worden door zijn moeder. Hij heeft ook geen zin om door haar met koekjes en zoete thee omgekocht te worden om zijn broer te gaan zoeken en hem mee naar huis te nemen.
Ze ziet het aan zijn houding en laat haar schouders langzaam zakken.
Moes loopt naar de deur, trekt zijn sneakers aan en stapt naar buiten.
‘Kijk uit, Habibi.’ hoort hij zijn moeder zeggen net voor hij de deur sluit.

Vanmiddag is het alleen met die domme sukkel gelukt. Ze hadden wel drie adresjes gehad, maar er komt ook altijd wat geluk bij kijken of de ‘targets’, zoals Toby ze noemt, wel in de buurt zijn. Nu ze op weg zijn naar de ontmoetingsplek denkt Moes aan wat hij zich heeft voorgenomen. ‘Don’t mess with me!’ denkt hij. Met zijn rechterhand blijft hij gas geven om de scooter voor hem bij te houden terwijl hij de middelvinger van zijn linkerhand demonstratief opsteekt naar de rug van Toby.
Eenmaal in het haventje zien ze de auto al staan. Een onopvallende donkergroene wagen met dat grappige kenteken. M-007-DD. Toby had Moes de vorige keer lachend verteld dat hun opdrachtgever zelfs zijn nummerbord had aangepast naar zijn titel “De Directeur”, maar dat hij zich net zo goed James Bond had kunnen noemen.
Langs de lage kade ligt echter een klein pleziervaartuigje waar een jonge blonde vent bezig is om de zijkant te schrobben met een bezem en een emmer water. Toby en Moes blijven op een afstandje kijken naar de werkzaamheden. De afspraak is om te wachten met contact maken als er pottenkijkers in de buurt zijn. Het duurt niet lang of er komt een jonge vrouw aanlopen. Ze heeft een halfvolle boodschappentas in haar ene en een bosje bloemen in de andere hand. De man kust haar als ze bij hem is waarna hij zijn schoonmaakspullen opbergt. Dan stapt hij aan boord om de spulletjes aan te pakken en geeft de vrouw een hand zodat ze met een sprongetje vanaf de kade op het bootje terecht komt. De man in de auto en de jongens op de scooters zien vervolgens dat de motor wordt gestart en het touw waarmee het scheepje aan een bolder was vastgelegd wordt losgemaakt. Zes paar ogen zien het jonge stel rustig de haven uitvaren.
Nog voordat de golven tot rust zijn gekomen heeft Moes al zijn scooter gestart en rijdt hij met een flink vaartje tot aan het linker portier van de auto. Achter hem hoort hij Toby gas geven terwijl hij achter het stuur iemand in elkaar ziet duiken. De twee handen van De Directeur lagen op het stuur maar zetten nu haastig de kraag van een donkere trui overeind. Het raampje blijft dicht. De enige beweging die Moes nu nog ziet is een ongeduldige beweging van een arm gehuld in blauwe stof. Toby stopt achter hem.
Een ogenblik later wurmt die zich tussen Moes en de auto waarbij Toby hem kwaad in zijn gezicht sist ‘Lazer op man. Ik handel dit af.’
Achter hem zoemt het raampje een heel klein stukje naar beneden. Toby pakt vanuit zijn binnenzak het stapeltje bankbiljetten wat een half uur geleden van die loser zijn bankrekening is gepind en propt het als een postbode door de opening tussen blik en glas.
‘Nee!’ zegt Moes hardop.
‘Wat nee?’ gromt Toby.
‘Vanaf nu delen we de monnie. Ik, net zoveel als jij.’
Toby schudt zijn hoofd en prikt met een wijsvinger in het holletje onder de adamsappel van Moes.
‘Hier houdt De Directeur niet van, klootzak. Geen gehassel, geen gedoe, gewoon je aan de afspraken houden.’
‘Jij had mij beloofd dat we eerlijk zouden delen, dus wie houdt zich nou niet aan de afspraken?’ roept Moes terwijl hij de hand van Toby van zich afduwt.
Achter hen wordt de auto gestart waardoor beide jongens schrikken. Toby moet zijn evenwicht vinden door die duw van Moes en zet een stapje vooruit op het moment dat de auto met een flinke peut gas langs hem heen schiet. Het achterwiel rijdt over zijn nieuwe witte gymp waarbij er op de schoen een vieze zwarte afdruk en op het gezicht van Toby een pijnlijke witte grimas achterblijft. Terwijl hij op de grond zakt en zijn voet met twee handen beetpakt geeft Moes vol gas.
De auto heeft het haventerrein verlaten en rijdt inmiddels tweehonderd meter verderop over de dijk. Moes weet dat hij het verpest heeft, maar wie weet kan hij het nog goedmaken met de baas. Ondanks dat de scooter flink is opgevoerd en ruim zeventig kilometer per uur kan rijden, ziet hij de auto voor zich langzaam uit het zicht verdwijnen. Op het eerstvolgende kruispunt heeft hij echter geluk dat de groene wagen af moet remmen voor een vrachtwagen van rechts. Vervolgens zit de auto een tijdje achter diezelfde vrachtwagen vast waardoor Moes hem weer kan naderen tot op een kleine honderd meter. Hij besluit om enigszins afstand te houden en af te wachten wanneer hij een mogelijkheid ziet om De Directeur te benaderen. Het gaat een paar kilometer goed maar bij een industrieterrein slaat de vrachtwagen af waarna de groene auto weer meer snelheid kan maken. In de verte ziet Moes de auto nog een keer linksaf slaan, maar daarna raakt hij definitief uit het zicht.
In een iets langzamer tempo rijdt hij de weg verder af waarbij hij ondertussen bij iedere afslag of zijstraat kijkt of hij nog een glimp kan opvangen van de directeurswagen. Na een kilometer of vijf geeft hij de moed op en keert om. Het is inmiddels laat op de middag en hij heeft Arif beloofd om zijn scooter uiterlijk om zes uur weer voor het huis te parkeren. ‘En met een volle tank broertje.’ had zijn broer gezegd. Hij passeert op de terugweg weer een boerderij die hij zojuist heeft gezien, maar nu heeft hij zicht op een stukje parkeerplaats waar hij daarstraks nietsvermoedend voorbij is gereden. En op het laatste plekje staat daar een donkergroene wagen. Moes mindert vaart tot hij de kentekenplaat kan lezen en als dan de dubbele D zichtbaar is knijpt hij hard in de handrem zodat hij volledig stil komt te staan.

Moes houdt zijn helm op, zet omzichtig de scooter op de standaard en loopt op het hek af wat zich tussen de parkeerplaats en de boerderij bevindt. Er is een grote poort, maar die zit blijkbaar op slot want hij krijgt er geen beweging in. Hij loopt langs het hek en krijgt zicht op het erf van de boerderij. Er staan wat gebouwtjes, een fiets in een rek en in de grote schuur ziet hij een deur open staan. Bij de boerderij gaat het hek over in de zijmuur en precies op die plaats loopt een regenpijp van de dakgoot tot op de grond.
Moes heeft al zijn hele jongensleven in bomen, lantaarnpalen en regenpijpen geklommen dus dit ziet er uit als een makkie. Hij voelt even of de regenpijp stevig aan de muur is bevestigd en springt dan omhoog. In een paar arm- en beenbewegingen is hij tot op de hoogte van het hek geklommen en kan hij overstappen, waarna hij zich weer aan de andere kant van het hek laat zakken.
Op datzelfde moment komt er een man uit de deur van de boerderij het erf op. Het is een grote stevige vent met diezelfde blauwe trui aan die Moes achter het autoraampje heeft zien bewegen.
‘Is dat nou De Directeur?’ vraagt Moes zich verbaast af. ‘Hij ziet er wel gevaarlijk uit, maar…’.
De man heeft hem nog niet opgemerkt en loopt op zijn gemak naar de poort. Daar aangekomen schuift hij een flinke grendel opzij om de poort vervolgens open te zetten. Dan draait hij zich om en loopt naar de fiets toe die in het rek staat. Voorover gebogen probeert hij de fiets van slot te krijgen, maar dat gaat blijkbaar niet zo gemakkelijk.
Moes raapt zijn moed bij elkaar en loopt langzaam op de man af. Vastbesloten om zijn aandeel uitbetaald te krijgen. ‘Euh, hallo, meneer De Directeur?’
Op het moment dat Moes de woorden uitspreekt, lijkt de man te bevriezen. Dan draait hij langzaam zijn hoofd omhoog en kijkt Moes met een lange donkere blik aan.
In deze pauze steekt Moes zijn rechterhand naar voren en zegt ‘Doekoes, zoals afgesproken.’ Hierbij wrijft hij zijn duim en wijsvinger over elkaar.
De man schudt even met zijn hoofd, kijkt naar de helm van Moes, kijkt naar zijn handgebaar en zegt dan met schorre stem ‘Maak dagge wegkumt, voor ik oe an de verrekes voer.’ Moes blijft vertwijfeld staan. De Directeur lijkt vastbesloten te weigeren hem te belonen.
‘Nee, eerst geld!’ zegt hij hardop.
De man steekt zijn handen omhoog en krijgt een hele kalme uitdrukking op zijn gezicht. ‘Goe, goe, as gij hier efkes rustig blijf staon, dan haol ik effe rap dieje tweeduzzend euro daar binne.’
‘Tweeduizend euro?’ denkt Moes. Hij snapt even niet waarom hij nu ineens zoveel krijgt.
Ondertussen loopt de man als een krab zijwaarts richting de boerderijdeur terwijl hij nog steeds zijn handen omhoog houdt.
‘Nie kwiet gaon hé?’ vraagt hij en zet dan de laatste stap waarbij hij naar binnen verdwijnt.
Moes staat zich nog steeds af te vragen wat een rare wending dit hele verhaal krijgt. Met een beetje geluk kan hij morgen een nieuwe scooter kopen zodat hij helemaal niet meer afhankelijk is van de grillen van zijn broer. Hij klikt met zijn tong terwijl hij met beide handen een ‘Hang Loose’ gebaar maakt.
Op datzelfde moment wordt de boerderijdeur verder open gesmeten en komt De Directeur schreeuwend naar buiten. In een van zijn knuisten zwaait hij hoog boven zijn hoofd een grote hamer in het rond.
‘Ik zal oe tweeduzzend tetsen vur oew bakkes geeve, smerige dief!’
De reflexen van de jonge Moes zijn snel en hij zet het op een lopen. Het is maar goed dat het hek even daarvoor open is gezet want nu kan hij in één snelle sprint naar buiten rennen en zijn scooter van de standaard trekken. Terwijl hij achter zich De Directeur wild hoort hijgen en schelden duwt hij zijn tweewieler aan en springt op het zadel. Eenmaal op veilige afstand kijkt hij nog een keertje om en ziet de man met zijn vuist naar hem zwaaien.
‘Snel naar huis, weg bij die levensgevaarlijke gek.’ Moes geeft vol gas en scheurt de straat uit.

Hij laat zijn hamer zakken en staat op adem te komen. Achter zich hoort hij voetstappen en dan vraagt een bekende stem ‘Wat is er aan de hand Wes, heb je ruzie?’
Wes draait zich om en zegt ‘Da war un bandiet, die wulde cente jatte.’ .
‘En jij hebt hem weggejaagd? Goed gedaan man!’
Wes schudt zijn hoofd en zegt ‘Da war een vremd snubbeke, hij numde me den Direktur.’
‘De Directeur…’ De man slikt even iets weg, klopt dan Wes op zijn schouder en zegt ‘Dat ben je toch ook bijna, jij zorgt voor alles hier.’
Wes lacht even en lijkt zijn boosheid alweer vergeten te zijn.
‘Nou, breng die hamer maar weer naar de werkplaats Wes, dan kan je daarna naar huis.’
Wes knikt en sjokt weg.
De man tuurt de weg nog eens af van links naar rechts en plukt, in gedachten verzonken, wat pluisjes van de mouw van zijn blauwe werktrui. De trui die iedereen op de zorgboerderij draagt als ze aan het werk zijn. ‘De Directeur…’ peinst hij nogmaals terwijl hij naar het kenteken van zijn donkergroene auto kijkt. Dan komt Wes op zijn fiets voorbij en hij steekt zijn hand op.
‘Dag Wes,’ roept hij, ‘Tot morgen hè!’
Wes zwaait terug en roept ‘Houdoe Johan, tut merrege!’

4 comments on “Werk in uitvoering -07- Moes

Reageer