Breedteschrijfsels I

Achterstallig onderhoud -17- Mien

Op zaterdagavond zitten Vicky en Charl alweer vroeg voor de televisie. Vicky was die middag weliswaar een beetje laat geweest toen ze hem weer oppikte op de parkeerplaats, maar dat had Charl niet zo erg gevonden. Bettina had misschien wel een praatje aan willen knopen als ze Vicky had ontmoet. En stel dat Marietje ter sprake was gekomen dan had hij heel wat uit te leggen gehad, zowel aan Vicky als aan Bettina. Terwijl hij bij de voordeur wachtte, zag hij Bettina alle deuren controleren waarna ze ook de voordeur in het slot draaide. ‘Tot maandag Charlie.’ had ze gezegd waarna ze haar helm op had gezet en op een mooie roze scooter voorzichtig wegreed. Op de terugweg bij Vicky in de brommobiel had ze hem onder begeleiding van zanger Rinus een heel verhaal verteld over ‘stoppen’ en ‘afslaan’ waarbij ze een paar keer op haar horloge wees om aan te geven dat ze te laat was. Hij had geprobeerd om duidelijk te maken dat het niet erg was dat ze verkeerd was afgeslagen en de weg had moeten zoeken, waarbij hij zijn korte zinnen zoveel mogelijk tussen de zanglijnen van Rinus probeerde te passen. Ze waren echter in drie liedjes thuis waarbij Vicky net voor het parkeren goedkeurend haar duim op stak. Charl stapte snel uit en ging de keuken in, want hij had na de lange werkdag honger als een paard.

Charl zet de televisie op de regionale zender. Het is bijna zeven uur en dan is er iedere avond een programma van een half uurtje met nieuws uit de regio. Hij is benieuwd of er nog melding wordt gedaan van de brand. Na een korte weersverwachting opent de uitzending direct met beelden van de rokende boerderij waar de brandweerlieden bezig zijn met het oprollen van hun slangen. De presentator kondigt vervolgens nog een door de brandweer zelf gemaakt filmpje aan waarin de uitslaande brand is vastgelegd met een mobiele telefoon. Charl en Vicky kijken er ademloos naar en zien dan een woordvoerder van de politie geïnterviewd worden. De man kijkt ernstig in de camera en verklaart dat de brand waarschijnlijk aangestoken is omdat er sporen van inbraak zijn gevonden. ‘Er zijn sterke aanwijzingen dat er zich in het pand een drugslab bevond. We houden dan ook rekening met een vergeldingsactie in het criminele milieu.’ ‘O, hoor je dat.’ zucht Vicky, maar Charl steekt zijn hand op want hij wil horen wat de politie nog meer te melden heeft. ‘Als er mensen zijn die ons informatie of tips kunnen geven dan verzoeken we dringend om contact met ons op te nemen.’ Na het tonen van een telefoonnummer komt de presentator weer in beeld die het volgende onderwerp aankondigt, maar Charl zet het geluid van de televisie even helemaal uit. Hij kijkt Vicky aan en zegt ‘Laten we ons maar stil houden.’ Ze knikt en fluistert ‘Wij weten van niks Sjarlie.’ Ze kijken elkaar nog even stilzwijgend aan en halen dan allebei tegelijk hun schouders op. Charl zet het geluid weer aan waarbij ze midden in een item vallen over het aanstaande Carnaval. ‘De wagenbouwers zijn al het hele jaar bezig om op een platte kar de gekste en grootste voorstellingen te fabriceren.’ tettert een enthousiaste verslaggever in een microfoon, waarna hij zich naar een boerenjongen draait die met een laskap op zijn hoofd staat. ‘Eerst Eefkes een pilsje en dan den heele nacht deur werke hee.’ vertrouwt die het geheim van de smid toe aan de kijkers. Vicky lacht om allerlei gekke koppen en figuren die uit de fantasie van de feestvierders zijn ontsproten, maar Charl kijkt er met een bedachtzame blik naar. In zijn hoofd is de verhaallijn al een paar keer flink veranderd, maar nu lijkt het wel of het laatste hoofdstuk opeens helemaal voor hem open ligt.

‘Wanneer krijg ik nou weer eens een goede nachtrust?’ denkt Charlie wanneer hij op zolder tussen alle oude rommel zoekt. Hij had gewacht tot Vicky sliep en had daarna zo stil mogelijk het zolderluik open gedaan en de oude houten uitschuiftrap naar beneden getrokken. Heel voorzichtig was hij de krakende treden opgeslopen om er bovenaan achter te komen dat hij natuurlijk een zaklantaarn nodig had om ook maar iets te kunnen zien. Na een krakende afdaling en, mèt zaklamp, krakende klim stond hij naar allerlei opgeslagen en afgedankte spulletjes van Tante Gerdien te kijken. Vicky’s tante was natuurlijk de vorige bewoner van dit huis geweest en toen zij overleed was het op dat moment makkelijk geweest om wat spullen op zolder te zetten. ‘Dat zoeken we volgende maand wel uit.’ had Vicky gezegd. Nu, jaren later, waren er alleen nog maar meer dingen bijgekomen zodat de zolder bijna onbegaanbaar was geworden. Toch moest er ook iets te vinden zijn wat Charl goed kon gebruiken. ‘Maar, waar?’ vraagt hij zich hoofdschuddend af terwijl het licht van de zaklantaarn over de stapels dozen, oude kasten, opgetaste stoelen en volgepropte vuilniszakken glijdt. Na een uurtje of twee heeft hij bijna iedere uithoek verkend door alle spullen te verzetten naar het kleine beetje open ruimte wat er beschikbaar is. Als hij dan uitgezocht is zet hij weer de volgende lading op de lege ruimte die hij zojuist gegraven heeft. Hij voelt zich een beetje als een mol in zijn hol. In het halfduister graaft hij zich een weg waarbij hij alles wat voor hem ligt weer achter zich opstapelt. En dan, halverwege zijn zoektocht, vindt hij in een oude kast precies datgene wat hij hoopte te vinden. In het schijnsel lijkt alles nog redelijk in orde te zijn, maar dat zal morgenochtend dan maar moeten blijken. Hij baant zich een weg terug naar het trapgat waarna hij de oude kartonnen doos via de piepende en krakende trap naar beneden sjouwt. Voor hij verder gaat kijkt hij nog even bij Vicky, maar die ligt onverstoorbaar te slapen. Hij brengt de doos naar zijn schuur, schuift de zoldertrap weer naar boven en kruipt dan eindelijk in bed. Hij geeft Vicky een voorzichtig zoentje op haar voorhoofd en fluistert heel zacht ‘O Lieffie, het is bijna voorbij.’

Voor de zon opkomt staat Charl al weer in de tuin. Hij wil Snorrowiets nog, voor het licht wordt, in Vicky’s autootje zien te krijgen. Hij rijdt de kruiwagen naar de composthoop waar hij bijgeschenen door een kwart maan het gevulde bouwzeil ziet liggen. Hij is hier bewust niet meer geweest in de afgelopen week, maar nu hij het pakket ziet, lopen de rillingen over zijn rug. ‘Kom op, aanpakken.’ vermaant hij zichzelf. Met een flinke inspanning tilt hij het geheel bij de touwen op en manoeuvreert hij het dit keer in de lengterichting op de kruiwagen. Hij zal toch het tuinhekje weer uit moeten om bij het parkeerplekje naast het huis te komen en hij heeft geen zin om weer met een kantelende vracht op straat terecht te komen. Nu moet hij wel met gebogen rug de kruiwagen voortduwen omdat het hoofd bij elke stap zijn buik aanraakt. Net voor het tuinhekje neemt hij een korte pauze. Hij loopt naar de auto en doet de portieren van slot waarna hij de rechterdeur open laat staan. De bijrijdersstoel draait hij zo ver mogelijk naar achteren. Hij kijkt er even naar en denkt ‘Dat gaat wel passen zo.’ Weer terug bij de kruiwagen luistert hij even naar aankomend verkeer, maar als alles stil blijft rijdt hij met een vaartje de weg op en stopt naast het geopende portier. Hier sjort hij het pakket van de kruiwagen en schuift het in één beweging naar binnen waarna hij de onderkant zo ver mogelijk weer naar beneden in de beenruimte trekt. Het is verrassend hoe sterk hij zich voelt nu het echt nodig is om aan te pakken. Hij drukt de deur zachtjes dicht en brengt de kruiwagen terug naar de schuur. Daar opent hij de doos die hij een paar uur eerder had neergezet en loopt nog eens door de inhoud. Hij kiest een paar attributen die hem het best lijken en loopt ermee naar het brommobiel. Dit keer gaat hij achter het stuur zitten en begint met zijn werkzaamheden. Na een kwartiertje bekijkt hij het eindresultaat door even het leeslampje boven de achteruitkijkspiegel aan te knippen. Naast hem zit iemand met een zwarte fluwelen cape die afgezet is met gouden biezen en franje. De hoge kraag omvat het hoofd waar een mombakkes met elastiek op zijn plaats wordt gehouden. Een blonde krullenpruik is getooid met een grote rode steek waar aan de voorste punt een paar gouden belletjes hangen en die aan de achterkant met pauwenveren getooid is. Onder de cape is een zwarte deken zichtbaar die de rest van het oranje bouwzeil aan het oog onttrekt. Charl trekt de steek nog iets verder over de ingepakte oren en stopt de cape goed achter Snorrowiets rug. ‘Zo, klaar.’ denkt hij. Dan beweegt Charl zijn linkerhand omhoog waarbij hij zijn borst kruist zodat de platte hand naast zijn rechterwang in de lucht steekt. ‘Alaaf!’ roept hij hard in het gezicht van Prins Carnaval. Dan knipt hij het leeslampje weer uit en stapt uit het autootje. Hij controleert tot twee keer toe de deursloten en gaat dan snel naar binnen om een bakkie koffie te zetten.

Na het ontbijt trekt Charl zijn werkkleding aan en pakt hij ook een tasje in met een paar boterhammen en een fles water. Straks zal hij uren moeten wachten en dan heeft hij in ieder geval wat te eten bij zich. Hij zet zijn fiets alvast klaar waarna hij op Vicky wacht. Ze is bezig met haar jas en schoenen. Zojuist hebben ze besproken wat er moet gebeuren en daar werd ze behoorlijk zenuwachtig van. Charl heeft ook verteld dat ze zich maar niets moet aantrekken van het pakket wat in de auto naast haar ligt. ‘Gewoon naar de weg blijven kijken en mij volgen. Ok?’ Vicky komt nu ook naar buiten waarna ze hun achterdeur op slot draaien. Ze kijkt Charl met grote ogen aan en haalt diep adem. ‘Kom Sjarlie, we gaan.’ zegt ze. Ze beent met grote stappen naar haar brommobiel waar ze heel even aarzelt, maar dan toch achter het stuur kruipt. Charl trekt nog even zijn kraag op en rijdt dan langzaam voorbij terwijl Vicky de contactsleutel omdraait. Hij hoort alleen een droge tik maar de motor slaat niet aan. Hij stopt aan de kant van de weg en kijkt om. Dan hoort hij de startmotor gieren waarna de uitlaat begint te knetteren. Hij telt in gedachten mee met de keren dat Vicky gas geeft waarna het motortje een tijdje stationair draait. ‘Waar blijft ze nou?’ denkt Charl. Hij wil al bijna helemaal afstappen als er vanuit het parkeerhaventje plotseling muziek klinkt. Blijkbaar had Vicky toch even de tijd genomen om een CD’tje in de autoradio te stoppen. De neus van het brommobiel schiet tevoorschijn zodat Charl snel moet steppen om het autootje voor te blijven. Hij gebaart naar achteren dat ze niet te snel moet rijden want de afspraak is dat hij de weg wijst. Maar dan haalt hij opgelucht adem. ‘Hèhè, we zijn op weg!’ Nu pas hoort hij boven het geknetter achter zich een gezongen strofe uitkomen die zijn gezonde verstand tart. Hij kijkt om en ziet Vicky achter het stuur zitten met naast haar Prins Carnaval. Ze zwaait even kort met een handje en zingt daarna het refrein luidkeels mee. ‘Mien waar is mn feestneus, Mien waar is mn neus, waar is mn feestneus geblééééven?’

Wordt vervolgd

3 comments on “Achterstallig onderhoud -17- Mien

Reageer