Midden in de nacht staat Charl in zijn schuur met een kartonnen doos in zijn handen. De winterroos heeft hij weer netjes teruggeplaatst op het grafje van Marie dus ogenschijnlijk is er niets veranderd. Alleen ligt de poes niet langer drie spaden diep onder de grond, maar weer hier in de kartonnen doos. Haar vacht ziet er plukkerig en verfomfaaid uit. Charl vindt het geen prettig gezicht en wikkelt de poes dan ook in een andere oude lap, die hij in de schuur had liggen. ‘Vicky heeft een mooi aandenken aan je,’ zegt hij zacht tegen Marietje, ‘en jij gaat me nu helpen om jouw moordenaar op te ruimen. Wat denk je daar van?’ Charl antwoord zelf zachtjes ‘Miauw, miauw.’ waarna hij het beestje weer in de doos legt. Dan plaatst hij de doos hoog en zover mogelijk achter op het konijnenhok uit het zicht. ‘Hèhè.’ zucht hij vermoeit. Hij is klaar voor vannacht. Hopelijk kan hij dit keer wel in slaap komen en even goed uitrusten, want morgen is er weer een belangrijke volgende opdracht uit te voeren.
Als Charl vroeg in de middag op de fiets zit en koers zet naar het oosten lijkt het wel of zijn neus er af vriest. Hij heeft zich natuurlijk goed ingepakt met muts, handschoenen en zijn winterjas, maar dat het met tegenwind zó koud zou zijn, daar had hij niet op gerekend. Toch stelt het hem ook enigszins gerust, want vlees in de vriezer kan je ook maandenlang bewaren. Nou ja, de weersvooruitzichten zijn ook maar voor een week te vertrouwen dus veel verder dan dat wil hij niet vooruit kijken. Het is ruim een uur fietsen naar zijn bestemming en toch is hij hier veel geweest. Langzaam maar zeker fietst hij de omgeving in waar hij vroeger opgroeide. Daar ziet hij al de kerktoren van het dorp waar hij is geboren en ruim achttien jaar met zijn ouders heeft gewoond. Het is nu nog maar een klein stukje fietsen. Net voorbij de nieuwe wijk, die tegen het dorp is aangebouwd, begint een groot natuurgebied. Op de rand van bos en heide staat het oude gebouw er nog net zoals hij het zich herinnert van vroeger. De lage stenen muren met de houten opbouw. Het parkeerterreintje is wel opnieuw aangelegd, maar het fietsenrek, waar hij als puber talloze keren zijn fiets heeft neergezet, staat er nog steeds. ‘Dat moet toch zeker twintig jaar oud zijn.’ bedenkt hij zich. Dan leest hij het bord wat boven de voordeur hangt. “De Berendhoeve – Dierenopvang, Ziekenhuis en Sterfhuis.” ‘Ja,’ zegt Charl zacht tegen zichzelf, ‘en dierencrematorium, maar dat staat er niet bij.’
Hij zet zijn fiets op slot en gaat dan via de voordeur naar binnen. Hij weet nog goed dat het hier een kabaal van jewelste kon zijn. Blaffende honden die elkaar door de gangen achterna renden. Links de kattenafdeling en rechts de opvang voor alle kleine knaagdieren en wat mensen zo al niet in een kooitje thuis opsluiten. Als ze de beestjes zat waren, werden ze òf aan een boom in het bos gebonden, òf hier afgegeven. Als de honden in het bos op tijd ontdekt werden dan kwamen ze hier alsnog binnen. Des te opvallender is de rust die er nu heerst. Achter in de hal ziet hij de oude houten balie waar inmiddels wel een modern computerscherm op is geplaatst. Op het moment dat hij bij de balie aankomt, gaat er rechts van hem een deur open waarop er een slungelige jongeman verschijnt. ‘Hallo.’ zegt de jongen en hij kijkt Charl wat verlegen aan. ‘Hallo.’ antwoord Charl. ‘Ik ben eigenlijk op zoek naar dierenarts Bettina. Werkt die hier nog?’ De jongen knikt en vraagt ‘Zal ik haar even roepen voor u?’ Hierop knikt Charl op zijn beurt waarna de jongen weer door dezelfde deur verdwijnt als waar hij door binnenkwam. Het duurt een tijdje zodat hij wat om zich heen kijkt en vervolgens naar het raam in de achterwand loopt. Daar ziet hij aan de rand van het bos het karakteristieke stenen gebouwtje staan. Hoog, vierkant met een plat dak en daarop de ronde zwarte schoorsteen. Links ziet hij het strooiveld. Gabber lag daar en Rinus. De twee honden van zijn vader. ‘Die zijn alweer…,’ hij telt even op zijn vingers, ‘…achttien jaar dood.’ ‘Goedemiddag.’ Hij hoort een bekende vrouwenstem achter zich en draait zich om. Achter de balie staat Bettina. Ze is wat grijzer geworden en ze heeft een klein brilletje op haar neus, maar ze is het echt. ‘Hoi Bettina.’ zegt Charl en loopt naar haar toe. Ze kijkt even met een schuin hoofd over de rand van haar bril. Als hij wat dichterbij komt, tilt ze haar hoofd wat achterover zodat ze hem nu bekijkt door haar bril. En dan breekt er plotseling een glimlach door op haar gezicht. ‘Charlie!’ roept ze. ‘Wat doe jij nou hier?’ Bij het horen van zijn roepnaam toen hij nog een jongen was moet Charl lachen. Bettina loopt om de balie heen en omhelst hem hartelijk terwijl ze in zijn oor zegt ‘Dat is lang geleden jongen.’ ‘Ja, leuk je weer te zien Bettina.’ stamelt Charl een beetje onhandig. Mensen die zo aardig doen, maken hem altijd een beetje onzeker. ‘Laat me je eens even goed bekijken.’ en ze houdt hem bij zijn schouders vast terwijl ze haar armen uitstrekt. Haar blik glijdt over zijn haar, zijn gelaat, zijn kleren en komt dan weer terug bij zijn ogen. ‘Je hebt het koud, gaat het wel goed met je?’ ‘Ik ben op de fiets en mijn neus is bijna bevroren geloof ik.’ Bettina leidt hem naar een rijtje stoelen die naast de voordeur tegen de muur staan. ‘Ga zitten, ik ga een bak koffie halen voor je, of wil je liever thee?’ Ze is alweer onderweg en kijkt even om als Charl antwoord ‘Thee graag. Lekker.’ Bettina steekt haar duim op en is alweer door de deur verdwenen.
Nu is ze binnen een minuut terug met een dienblad waarop twee glazen thee staan, een schoteltje met koekjes en een suikerpot. Ze zet het dienblad op de stoel naast Charl en gaat dan zelf weer op de stoel daarnaast zitten. ‘Hier, drink op. Even warm worden.’ Charl keert een paar keer de suikerpot om boven zijn glas. Hij roert een paar tellen met een houten stokje en dan neemt hij het hete glas in zijn koude knuisten. Zo zit hij even te genieten van het warme welkom. ‘Maar vertel nou eens, wat kom je doen?’ vraagt Bettina opnieuw. ‘Nou,’ begint Charl voorzichtig, ‘ik heb goed nieuws en ik heb slecht nieuws.’ ‘O, dat klinkt ernstig.’ reageert Bettina. ‘Vertel eerst maar het slechte nieuws, dan hebben we dat gehad.’ Charl neemt een klein slokje van zijn thee, blaast even en zegt dan. ‘Mijn poes Marie is dood.’ waarna hij weer zwijgt. ‘Ach ja, dat is slecht nieuws Charlie.’ ‘Was ze ziek?’ Nu moet Charl even nadenken wat hij wel en niet vertelt, maar na de hartelijke ontvangst is het voor hem onmogelijk om een verzonnen verhaal op te hangen. ‘Nee, ze is doodgereden op de weg naast ons huis.’ ‘Ach, wat erg.’ zucht Bettina. Het is even stil. Dan zegt Charl ‘Ik wilde eigenlijk vragen of ze hier gecremeerd kan worden.’ Bettina kijkt hem licht verbaasd aan. ‘Ja, natuurlijk kan dat. Dat doen we graag voor je. Maar aangezien het beestje, hoe heet ze ook alweer, Maria?’ ‘Nee, Marie, Marietje.’ antwoord Charl. ‘Marie is dus al overleden, dus dan kan je niet te lang wachten.’ ‘Nee, dat is zo, ik weet het. Ik dacht eigenlijk aan morgenmiddag?’ Bettina schudt haar hoofd. ‘Nee Charlie, dat gaat niet. Op zondag zijn we gesloten. Je weet hoe de omgeving hier gesteld is op de zondagsrust. Ik zou graag een uitzondering maken voor Marie, maar daar krijg ik echt problemen mee.’ Charl knikt en zegt ‘Ja, dat begrijp ik.’ Ondertussen gonst het in zijn hoofd ‘Ja, ja, ja, ze zijn nog steeds dicht op zondag. Dan is hier niemand. Ja!’ Bettina kijkt hem een beetje vreemd aan, alsof ze merkt dat er in zijn hoofd andere gedachten spelen dan hij laat merken. Hij zet zijn gezicht weer in een neutrale gezichtsuitdrukking. Die is blijkbaar voor Bettina geruststellend genoeg om hem weer wat vertederd aan te kijken. ‘Maandag dan misschien?’ vraagt hij met een klein stemmetje. ‘Ja dat kan zeker. Maandagochtend is altijd gereserveerd voor de individuele crematies. Voor zover ik weet hebben we er maar twee die ochtend, dus als je nou om een uur of elf Marie brengt dan…’ Charl knikt snel. ‘Ja, ja dat is een mooie tijd.’ ‘Nou, dat is geregeld dan,’ zegt Bettina, ‘nu ben ik ook wel benieuwd naar het goede nieuws hoor.’ Hij kijkt haar aan en zegt ‘Ik zou heel graag weer hier komen werken.’
Als Charl vertelt dat hij al enige tijd geen werk meer heeft en op zoek is naar een baantje voor een paar dagen in de week, liefst ook op zaterdag, luistert Bettina aandachtig. Hij haalt de mooie tijd aan die hij hier vroeger heeft beleefd toen hij voor school praktijkervaring op moest doen. Hij vermijdt de term ‘kansarme jongeren’ waar hij destijds mee om zijn oren werd geslagen, maar zowel Bettina als hij weten best hoe het zat. Als Bettina vraagt wat hem dan zo aantrekt om hier te werken, vertelt hij over zijn konijnen, over de kippen, over Marietje en over de honden van zijn vader die hier destijds heen gebracht werden toen ze op het eind liepen. Hij zegt dat de zorg voor zieke dieren zo belangrijk is en dat er steeds meer mensen lijken te zijn die er niets om geven. Bettina hoort zijn verhaal met een glimlach aan en stopt op een gegeven moment zijn woordenstroom. ‘Charlie, het is wel duidelijk. Jij wilt dit heel erg graag.’ Ze legt een hand op zijn knie. ‘Luister, ik kan je geen volledig uurloon betalen, omdat je al een uitkering krijgt. Maar een paar euro per uur is meestal wel mogelijk. Dat moeten we dan bij de gemeente regelen. Daarboven op heb je waarschijnlijk ook recht op een kleine onkostenvergoeding. Dus al met al kan je met bijvoorbeeld drie dagen per week werken misschien wel tweehonderd euro per maand gaan verdienen.’ Charl kijkt verbaasd. ‘Maar heb je werk voor me dan?’ vraagt hij. ‘Ach, je moest eens weten hoe moeilijk het is om mensen te vinden. En dit gebouw is oud. Er is nog zoveel achterstallig onderhoud, dus ik heb genoeg karweitjes voor je.’ Er verschijnt een grote lach op Charl’s gezicht. ‘Kom maandag eerst maar langs met Marie. Dan maken we daarna een afspraak voor wat proefdagen. Kunnen we kijken hoe het gaat.’
Op de terugweg heeft hij de wind in de rug waardoor het een stuk minder koud aanvoelt. Ook is er een last van hem af gevallen nu hij weet dat zijn plannetje ergens op gaat lijken. Er moeten nog heel wat kleine opdrachten worden voltooid, maar hij is er van overtuigd dat het gaat lukken. Als hij drie kwartier later zijn fiets in de schuur zet en het huis binnen stapt, staat Vicky in de keuken in een grote pan te roeren. ‘Ik heb lekker tomatensoep gemaakt!’ roept ze. Charl klapt in zijn handen en zegt ‘Het gaat weer een stuk beter met je hè!’ Vicky schommelt wat met haar hand in de lucht alsof ze wil zeggen ‘Zozo…’ Maar dan zwaait ze haar armen in de lucht en spant allebei haar spierballen. Charl moet lachen, maar ziet ook alweer een schoonmaakklus want Vicky had niet in de gaten dat ze de grote lepel nog in haar hand hield, zodat er nu een brede streep rode soepspetters over het plafond loopt. ‘Oei…’ zegt ze beteuterd als ze de blik van Charl volgt. ‘Oei knoei.’ rijmt Charl en hij is blij dat hij Vicky weer ziet lachen.
Wordt vervolgd
Blijft spannend…
Kus
Wilco
Ow jee gaat het lijk nu in stukken naar het dierencrematorium..goeie oplossing daar is over nagedacht 😉
Ik laat me verrassen.Heb echt geen idee.Lees ook bijna nooit moordverhalen. Op naar de volgende aflevering.Daag gr. van Ma