Als kind was het voor hem moeilijk geweest om goede cijfers op school te halen. Hij was traag en kon pas een beetje lezen en schrijven op zijn elfde. Na de lagere school ging hij naar speciaal onderwijs. In het dorp waar hij vandaan kwam vonden sommige mensen het maar een beetje raar dat hij iedere dag door een busje werd opgehaald en thuisgebracht. Een buurman, die als monteur in een garage werkte, had een keer grappig willen zijn en tegen zijn vader gezegd dat het busje voor kinderen met achterstallig onderhoud was. De weken daarna kon buurman alleen wat licht administratief werk verrichten omdat Charlies vader èn moeder er op hadden losgeslagen. Op de school in de stad blonk Charl niet echt uit, maar kon hij wel tot op zekere hoogte zelfstandig worden. Als scholier deed hij mee met de zogenaamde ‘werkervaring projecten’, om te zien waar de kinderen die moeilijk konden leren zich wel goed zouden kunnen ontwikkelen. Zo liep hij iedere week wel een dag mee bij een boomkweker of dierenopvang in de buurt zodat hij daar op zijn fiets naar toe kon. Toen hij net zestien was geworden, had hij via een sociaal werkster een baantje gevonden in de werkplaats van de gemeente. De eenvoudige opdrachten die hij moest uitvoeren, gaven hem voldoening. Eindelijk dingen doen die hij tot een goed einde bracht. Niet langer onvoldoendes en rapporten vol opmerkingen en kritiek. Dat was nieuw voor hem. Toen hij jaren later Vicky ontmoette, op een feestavond van zijn werk, maakte hij ook kennis met verliefdheid. Op slag. Niet iedereen in hun omgeving was enthousiast geweest toen ze vertelden dat ze wilden samenwonen, maar de ouders van Vicky hadden goed geholpen. Het huisje in de polder was leeg gekomen nadat een oude tante was gestorven. Het certificaat voor het rijden in een brommobiel had ze na twee examens toch maar mooi behaald en hun betaalde arbeid op de zorgboerderij en in de sociale werkplaats gaf ze een redelijk inkomen, zodat ze gezamenlijk hun leven konden leiden. Ze waren niet getrouwd, maar Vicky noemde hem ‘mijn mannie’ en hij vertelde tegen iedereen dat hij een vrouw had. Wat betreft feitelijke kennis gooide Charl nog altijd geen hoge ogen, maar in zijn brein was het verzinnen van verhalen altijd aanwezig geweest. Overal maakte hij een spannend avontuur van. Ging hij vroeger met zijn moeder naar de speeltuin dan verzon hij zich tot piraat die een onbewoond eiland ging veroveren. Was er op school een sportdag dan wist hij al dat hij, met zijn beperkte motoriek, niet kon winnen, maar hij liep met een zwart geschilderde schoenendoos rond. In zijn fantasie was dat een filmcamera waarmee hij de prestaties en overwinningen van de andere kinderen vast kon leggen. En de laatste jaren liep hij regelmatig in zijn tuintje te dagdromen over de groenten die hij zou gaan telen en de bakfiets die hij zou kopen om iedere vrijdag op de markt zijn eigen verbouwde groeten te verkopen. De konijnen zou hij ook meenemen zodat alle kinderen van het dorp ze konden aaien, terwijl hun moeders en vaders de winterpeen, uien, sperziebonen en tomaatjes bij hem kochten. En natuurlijk ook de eieren van de kippen. Alleen aan dat verhaal had hij na die rooftocht van de vos een ander einde moeten verzinnen. Zo had hij altijd wel een verhaal in zijn hoofd. En nu, hier in die pikzwarte donkere nacht, ontstaat er opnieuw een verhaal. Hij weet wat er moet gebeuren. Er was eens…
‘Vicky… Vicky, luister eens.’ Hij probeert haar aandacht te trekken, maar het lijkt of ze hem niet meer ziet. Ze staat daar maar, met de poes in haar armen. ‘Het wordt veel te koud voor haar.’ bedenkt Charl zich, die nu pas beseft dat ze beiden in hun nachtgewaad op straat staan. De kou slaat plotseling toe. Daar moet eerst wat op gevonden worden. Hij hurkt achter het lichaam van de man en begint te duwen. Langzaam probeert hij hem om zijn as te draaien. Maar het lukt niet. De armen van de kerel liggen in de weg. De arm met het slappe handje durft hij niet goed beet te pakken. Hij is bang dat hij moet overgeven als hij daar te lang naar kijkt. De andere arm trekt hij boven het hoofd van het lichaam en ook trekt hij beide benen languit. En nu duwen. Het was alsof het inzakkende lichaam van de man de stervende zwaan speelde, waarna hij nu, in een vertraagde horizontale pirouette, langzaam in de berm verdwijnt. Charl kijkt tevreden naar het resultaat. De kans dat er een voorbijganger langs komt is heel klein maar nu is het lichaam tenminste niet direct zichtbaar. Hij richt het licht weer op Vicky en slaat zijn arm om haar heen. ‘Kom maar, lieffie, we gaan.’ fluistert hij en ze sloffen de weg af, op weg naar hun huisje. Met het mobieltje verlicht hij de weg. De kou heeft bezit genomen van hun ledematen en het lopen gaat moeizaam. In het voortsjokken ziet Charl dat Vicky op haar beurt zijn pantoffels heeft aangetrokken. Dat verklaart waarom ze zo onhoorbaar achter de man kon opduiken. Ondanks alles verschijnt er een korte glimlach op zijn gezicht. Hij op pluizige tijgersloffen, zij op bruine konijnensloffen waarvan de lange oortjes op en neer wippen. Die hadden ze elkaar afgelopen Kerst cadeau gedaan.
Eenmaal thuis zet Charl meteen de kachel weer wat hoger. Dan pakt hij wat dekens uit de kast en zegt tegen Vicky dat ze op de bank moet gaan liggen. Op het moment dat hij wat dekens over haar heen wil spreiden, ziet hij dat ze Marie nog in haar armen houdt. Even twijfelt hij wat hij moet doen, maar dan pakt hij uit de kelderkast de kartonnen doos waar ze al het oud papier in verzamelen. Er ligt maar een dun laagje folders en platte theedoosjes in dus dat komt goed uit. ‘Geef maar.’ zegt hij zacht. Vicky schudt haar hoofd. ‘Toe maar, ik heb hier een mooi plekje voor haar.’ Vicky’s ogen vullen zich met tranen. ‘Het is mijn schuld,’ zegt ze, ‘ik heb haar naar buiten laten gaan.’ Charl moet even denken aan zijn eigen jacht op de vos. Het slaan met de schep en de angst die hij de poes moet hebben bezorgd. Zijn eigen schrik, toen bleek dat het geen vos was, maar hun eigen Marietje die in de koude winternacht beschutting had gezocht in de schuur. Misschien had ze zelfs wel het gezelschap van de konijnen opgezocht. Hij voelt zijn keel samenknijpen en kijkt Vicky maar even niet meer aan anders barst hij ook in huilen uit. ‘Nu kan dat niet, nog niet. Eerst het verhaal vertellen.’ houdt hij zichzelf voor. ‘Zal ik haar ook een dekentje geven?’ vraagt hij zacht. Dan laat Vicky het lijfje los en kan hij het in de doos leggen. Uit de kast pakt hij een oud badlaken en legt dat als een dekentje over het beestje heen. Ook Vicky stopt hij goed in. Eén arm steekt ze echter onder de dekens uit waarmee ze Marietje, in de doos naast haar, blijft strelen. Charl zet een grote beker met thee voor haar op tafel en dan loopt hij snel de trap op naar boven. De ergste kou is inmiddels uit zijn lijf, maar toch heeft hij buiten nog wat te doen. Hij trekt zijn tuinbroek aan en een paar dikke sokken. Beneden haalt hij zijn winterjas, muts en handschoenen uit de gang en zegt tegen Vicky dat hij even weg moet. Met grote bange ogen kijkt ze hem vanonder de dekens aan. ‘Het komt goed Vic, ik beloof het je.’ zegt hij. Hij steekt zijn beide armen omhoog en spant zijn spierballen. Vicky kijkt hem even verbaasd aan, maar dan verschijnt er een kleine glimlach op haar gezicht. ‘Kijk uit Sjarlie.’ zegt ze zacht. ‘Doei.’ antwoord hij, opent de achterdeur en gaat op pad.
Wordt vervolgd
Spannend!!!!
Kus
Wilco