Ik ben net nog bij oma geweest. Met mama. Laat oma maar kletsen zegt mama altijd. Ze praat wel veel. Ze zegt soms ook stoute woorden. Dan zie ik mama met haar hoofd schudden. Maar ik lach om oma. Omdat ze lief is. Ik krijg altijd een koek uit de trommel. Een roze koek. Die bewaart oma voor mij. Koekwausie zegt ze dan tegen me. En ze aait me over mijn hoofd.

Armen omhoog in een punt. Mijn oren moeten klem zitten. Dan naar voren buigen. Niet springen maar laten vallen. Eerst mijn vingers. Mijn voeten als allerlaatst. Maar het lukt me niet. Ik durf niet zo ver. Mama roept iets naar me. Maar ik kijk niet. De juf zegt dat ik terug in de rij moet. Nog een keer proberen. Ik schud mijn hoofd en loop naar mama. Die pakt mijn handdoek uit de tas. Ze droogt me af. Eerst mijn rug en dan mijn tranen. Daarna slaat ze haar armen om me heen.

Met opa kan je lachen. Niet te dichtbij want zijn mond stinkt een beetje. Zijn oren zijn ook kapot. Maar nu heeft hij een koptelefoon. Een hele kleine. Zijn oren doen het weer. Hij hoort allemaal nieuwe dingen. Hij zegt dat ik de deur open moet doen. Waarom dan opa? Ik hoor dat er een paard in de gang staat. Dat hoorden mijn oren eerst niet maar nu wel zegt hij. Opa lacht hard en dan moet ik ook lachen. Gekke opa.

Weer dezelfde knie. Die stomme fiets. Papa haalt de schaar uit de keuken. Dan knipt hij een pleister. Ik wil hem zelf plakken. Eerst schoonmaken zegt papa. Met een nat papiertje wrijft hij over mijn knie. Auw dat prikt. Hou op. Het moet droog zijn hoor zegt hij. Jahaa. Maar dan zie ik alweer bloed. Snel plak ik de pleister er op. Dan kan ik weer naar buiten. Fietsen op het schoolplein.

Vandaag hoef ik niet naar school. De juf moet zelf naar school. Daarom zijn we vrij. Mama moet ook werken. Daarom ga ik de hele dag naar oma. Dat is niet de oma van gekke opa met zijn oren. Dat is de opa van papa. Deze oma is alleen. Haar opa is geloof ik dood. Net als het hondje van de buurvrouw. Ik aaide het hondje altijd. Dan likte hij aan mijn handen. Doessie heette het hondje. Maar van papa mocht ik Doessie geen zoentjes geven. Niet doen zei papa dan altijd streng. Straks wordt het beestje nog ziek. Dan moest hij altijd lachen en de buurvrouw niet. Papa was er een keertje niet bij. Toen heb ik Doessie toch een kusje gegeven. Maar nu is het hondje dood.

Oma zit in de tuin. Ze heeft een nieuwe bank. Van hout. Ik zit naast haar. Ik zie ik zie wat jij niet ziet en de kleur is? Dan moet ik even zoeken. Zal ik groen kiezen? Of rood van de tuinkabouter? De kleur is blauw. Dat is een goeie. Oma wijst naar het wasgoed. Die wasknijper? Nee. Jouw schoenen? Nee. Oma zoekt en noemt allerlei dingen. Dan weet ze het niet meer. Weet je wat het was oma? Oma schudt haar hoofd. Je ogen oma. Die zijn blauw. Dat heb je goed verzonnen zegt oma. Ze aait me weer over mijn hoofd. Dat is lekker. Mooie bank oma zeg ik. Die heb ik van mijn buurman gekregen zegt ze. Dat vind ik wel lief. Wilde hij hem niet zelf houden dan? Hij is doodgegaan zegt oma. En ik mocht zijn bank hebben. Heb je hem soms een zoentje gegeven vraag ik. Nee gekkie zegt oma. In de ogen van oma zie ik traantjes. Ze lijken wel van blauwe waterverf. Ik spring van de bank en ren naar binnen. Uit de kast pak ik de doos met koeken. Als ik weer bij oma ben doe ik de doos open. Er ligt nog maar één koek in. Pak maar hoor oma. Oma breekt hem in twee stukken. Eerlijk delen zegt ze. Ik klim op de bank en geef haar een knuffel. Koekwaus zeg ik zachtjes. Oma moet hard lachen. Laat je moeder dat maar niet horen zegt ze.

Armen weer omhoog in een punt. Omdat mijn oren klem zitten hoor ik de juf niet. Mag ik al of niet? Ik kijk weer omhoog. De juf kijkt naar de andere kinderen. Ik zie hun natte hoofden. Dan kijkt de juf naar mij. Ze zwaait dat ik moet komen. Ik durf niet. Maar Sofie staat achter mij. Jij moet. Duik nou zegt ze. Ik laat me vallen. Met mijn handen eerst. Dan trappelen en adem inhouden. Ik voel het zeil tegen mijn hoofd. Snel naar boven en adem halen. Bijna! roept de juf en zwaait naar Sofie. Ik klim snel op de kant. Achter in de rij. Nog een keer proberen.

Morgen is het vakantie. Omdat de koning jarig is. En papa heeft mijn fiets versierd. Voor de optocht. Vorig jaar reed ik helemaal vooraan. Tot ik op mijn knie viel. Mijn fiets houdt niet zo van optochten.

Het is gelukt! Het is gelukt! Ik trappelde heel hard met mijn ogen dicht. Toen ik boven kwam stond mama aan de rand. Ze klapte in haar handen. Naast de draaideur staat een grote machine met snoep. Kies maar iets uit zei mama. Omdat je zo goed hebt gedoken. Ik koos voor een zakje chips. Die heb ik gelijk opgegeten. Achter op de fiets bij mama.

De optocht is goed gelukt. Zonder pleisters. En het duiken is goed gelukt. Zonder huilen. Ik vertel het aan oma. Je wordt groot zegt ze. Ik knik en kijk naar de kast. Oma kijkt ook. Lust je er eentje vraagt ze.

=====

3 comments on “Roze koek

  1. Wat geestig geschreven .
    Kreeg regelmatig een glimlach op me gezicht.

    Bedankt een goed begin voor deze morgen.

    Groetjes Ton

  2. Dit is ook wel heel erg leuk hoor Menno..hoe krijg je het verzonnen.
    En voor veel mensen herkenbaar..jeugdherinneringen.
    De roze koek heb je verdiend 🙂

Reageer