3e Couplet – Vervolg
‘We zijn hier vanmiddag samen gekomen om afscheid te nemen van Theodoor Albertus de Graaff. U kende hem als vader, als buurman en als Theo.’
Jarno had mevrouw de Vries op tijd opgehaald. Ze stond zenuwachtig op hem te wachten, maar na een blik op de bos die Jarno bij zich droeg, had ze onderweg besloten toch een ‘bloemetie’ voor Theo te willen kopen. De winkels lagen weliswaar op de route naar de begraafplaats, maar het duurde even voordat mevrouw de Vries een keuze had gemaakt. Jarno drong aan dat ze nu toch echt door moesten, waarna Naomi drie grote, witte rozen voorstelde. Mevrouw de Vries keek Naomi aan, daarna keek ze Jarno aan, waarbij ze een ondeugende blik in haar ogen kreeg. Toen knikte ze en zei ‘Ja, witte roosies, das wel mooi. Dankiewel lieverd.’ terwijl ze bij dat laatste woord een snelle knipoog aan Jarno gaf. Eenmaal aangekomen op de begraafplaats bleek de kleine zaal van het uitvaartcentrum al geopend, zodat ze gelijk naar binnen konden lopen. Vooraan stond de kist. Op wat stoelen in de ruimte zaten mensen, maar die waren voor Jarno slechts in de periferie van zijn gezichtsveld aanwezig. Alsof hij over een benevelde vaart met schimmen weerszijden naar een helder punt voer. Zo liep hij langzaam op de laatste sponde van Theo af. Halverwege voelde hij een arm in zijn arm haken. Hij keek naast zich en zag mevrouw de Vries met gebogen hoofd en kleine stapjes met hem meelopen. Bij de kist gekomen zagen ze in een zwart lijstje een kleine zwart-wit foto, waarop een jonge man met zijn wang tegen de wang van een prachtige jonge vrouw te zien was. Ze lachten vrolijk en hoorden overduidelijk bij elkaar. Een verliefd stel van zeker vijftig jaar geleden. De vrouw had geen bekend gezicht, maar de man was de jonge Theo. Ze bleven even naar de foto kijken. Vervolgens legde mevrouw de Vries haar drie rozen op de kist. Achter de foto lag een mooie bos rode Gladiolen, maar dat waren verder de enige bloemen die iemand voor Theo had meegebracht. Jarno legde zijn boeket Goudsbloemen iets naar achter, met de bloemen naar voren gericht. Nog altijd gearmd draaiden ze langzaam om en vonden een plekje op de tweede rij, waardoor ze schuin achter een meneer kwamen te zitten. Mevrouw de Vries stootte Jarno aan en knikte even kort naar de man op de voorste rij. ‘Dat is tie.’ siste ze zacht. Met alleen een uitgestoken vinger bewoog Jarno snel een paar keer heen en weer tussen de kist van Theo en de man. ‘Zoon?’ vroeg hij geluidloos aan zijn buurvrouw die met een opgetrokken neus bevestigend knikte. Een medewerker sloot de zaaldeur, ze waren dus maar net op tijd, waarna de dienst begon.
Na het welkomstwoord wordt er muziek gedraaid. Een rustig klassiek vioolconcert en als de laatste klank is uitgestorven staat de zoon op. Hij loopt tot naast de kist van zijn vader en draait zich om naar de zaal. Hij schraapt zijn keel en spreekt rustig, soms wat aarzelend, de aanwezigen toe. Hij bedankt de uitvaartorganisatie dat ze toch een uitvaart voor laat op deze middag konden regelen. Dan noemt hij meneer Pan die door zijn optreden alles gedaan had wat zijn vader nog had kunnen redden. Hierbij knikt hij naar iemand achter in het zaaltje. Jarno kijkt even vluchtig achter zich en vangt een blik op van een echtpaar met een Aziatisch uiterlijk. Dat moeten de mensen zijn van Paradise Garden die hem drie dagen geleden hadden gebeld. Hij kijkt alweer voor zich maar had gezien dat de ogen van de man op het laatste moment de zijne hadden gezocht, dus draait hij opnieuw zijn hoofd in hun richting. Ze wisselen een blik van verstandhouding en nu herkent Jarno de man die enige tijd geleden de nasi en loempia’s bij Theo bezorgde. ‘Mijn vader was al sinds lange tijd niet meer zo sterk. Zijn artsen hebben gedaan wat in hun vermogen lag, maar dat deze dag niet heel lang op zich zou laten wachten was aannemelijk. Toch stemt het mij verdrietig hem te verliezen. Hij is altijd een goede vader geweest. De jaren waarin we vroeger in Zuid-Europa woonden, waren voor mij een gelukkige tijd. Hierbij staart de man even naar de bloemen naast hem. Dan valt zijn oog op het fotolijstje. Hij strekt zijn hand uit en draait het een stukje in zijn richting, zodat de afbeelding in zijn gezichtsveld verschijnt. Hij klemt zijn lippen op elkaar terwijl zijn ogen even sluiten. Met een stem die een half octaaf hoger klinkt, zegt hij zacht ‘Van mama hebben papa en ik al lang geleden afscheid genomen. Misschien hebben ze nu elkaar wel weer opnieuw gevonden.’ Alsof hij zijn vader een voorzichtig schouderklopje geeft, slaat hij een paar keer zacht op het breedste deel van de kist en dan loopt hij terug naar zijn stoel. Er begint een langzaam melancholisch lied te spelen, waarin een zangeres in een zachte vreemde taal zingt over ‘Cais de Outrora’. Theo’s zoon wiegt langzaam mee met zijn hoofd. Jarno hoort Maartje naast hem snotteren. Hij kijkt haar even aan en met tranen op haar wangen fluistert ze ‘Wat een fijne gozer istie vent.’ Jarno slaat een arm om haar heen. De woorden die gezongen worden, vervangt hij in zijn hoofd door woorden die hijzelf heeft geschreven. Die woorden vormen een lied wat minder melancholie in haar draagt, maar wat betreft verlangen, hoop en verlies gevoelsmatig hetzelfde verteld. Met gesloten mond zingt Jarno zijn woorden op het ritme van de Portugese Fado.
Einde 3e Couplet.
…
Ik heb jaren rondgezworven | Ik heb jaren door geleefd
Door liefde en angst bezeten | Ik ben overal en nergens geweest
Opeens stond ik op een brug | Ik zag de Hel, Donkere sloot, de Vlij
Zo kwam ik op mijn eiland terug | En vond de bron, mijn Wantij
Wat mooi geschreven weer…
Ben zooo benieuwd hoe dit afloopt, maar wil t eind nog niet..
kus
Wilco
Ontroerend mooi hoor…En nu maar hopen dat Arno weer de wijde wereld in kan varen met toch een fijne herinnering aan Theo.