Breedteschrijfsels I

Plakplaatjes – Deel 1: De Buitenwereld

Wanneer wil je in het licht staan en gezien worden. Hoe wil je gezien worden. Is je ‘ware ik’ datgene wat zich in behaard vel heeft verpakt. Natuurlijk, de buitenkant is hoe men je ziet. Je blauwe ogen, je postuur, die lange slanke vingers. Het kleine streepje huid wat je rechter wenkbrauw doorsnijdt, ontstaan door dat scherpe schuin afgezaagde pvc-pijpje wat achtendertig jaar geleden nog geen papieren pijltje had weggeschoten, maar al meteen na een onhandige beweging een lelijke jaap op je voorhoofd had veroorzaakt. Die scheve tand net naast je snijtanden, waaraan je lach zo goed te herkennen is. En dan de toenemende hoeveelheid grijze haren. Dit ben ik dus. In het licht. Even voor alle duidelijkheid, ik ben tevreden met hoe ik er uit zie. Geen probleem, geen trauma’s of een te grote onzekerheid. Nee inderdaad, dit ben ik. De Buitenwereld.

De man tegenover me vertelt over zijn verdriet. Alleen zijn vader leeft nog, maar diens gezondheid laat te wensen over. Verzwakt en verward lijkt de laatste levensfase van vader aangebroken. Het vooruitzicht om hem te gaan verliezen, valt de man zwaar. Geen stoer verhaal of grootdoenerij, maar een kwetsbare kant die ik niet eerder van hem heb gezien. Een kijkje in het interieur. Als ik na de wedstrijd mijn natte kleding uittrek, staat hij naast me. Beiden zijn we vrijwel naakt op een korte boxershort na. Als een toeschouwer de tijd zou nemen om onze lichamen te vergelijken dan is het lijstje met de verschillen niet heel lang. Op mijn bovenarm zijn een paar witte streepjes te zien waar ik ooit ben ingeënt tegen de pokken. Zijn linkerknie vertoont een scherpe rode streep ontstaan door een meniscusoperatie. Het grootste verschil is echter te vinden in de hoeveelheid illustraties die op zijn lichaam is getatoeëerd. Mijn vel is vrijwel geheel bedekt met een sterrenhemel aan lichtbruine sproetjes. De grote beer, Orion en de koningin van de nacht Cassiopeia zijn met een zwarte balpen en wat fantasie in te tekenen door de puntjes met elkaar te verbinden. Iets wat ik als kind wel eens heb gedaan, waarna mijn moeder met zeep en een hard nagelborsteltje mopperend mijn armen stond te schrobben, omdat we op visite gingen bij oma. Bij mijn metgezel helpt een nagelborsteltje niet meer is mijn inschatting. Een tatoeage van een gevaarlijke slang die bij zijn linkervoet begint en spiraalsgewijs omhoogklimt over scheen- dij- en heupbeen om vervolgens in zijn lende, met opengesperde bek voorzien van gespleten tongetje, boos naar mij op te kijken. Wanneer hij zich omdraait worden de vleermuizen en vampiers op zijn torso verwisseld voor de grote doodskop die zijn rug volledig bedekt. Het bed van rozen doorstoken met scherpe dolken was mij daarvoor ook al opgevallen. Nu zie ik in grote gekalligrafeerde kapitalen het credo van de grootste motormuizenbende ter wereld op zijn rug staan. “All for Freedom. Freedom for All.” Bij deze uiting van naastenliefde moet ik onwillekeurig toch altijd weer denken aan de beelden van het muziekfestival in Altamont, 1969. De zwarte jongeman die na een opstootje in het publiek door leden van de motorbende, die was ingehuurd om de orde te bewaren, werd doodgestoken, terwijl de zanger van de band ondertussen de menigte in vervoering bracht door “Under my thumb” te declameren. Vele jaren later bevond ik mij in een groot park in Nijmegen tussen het publiek van diezelfde rockband. Tot mijn opluchting waren de Hells Angels afwezig, maar tegelijk was er onder de mensen die ik om mij heen zag geen mens van kleur te bekennen. Die grote rode mond met uitgestoken tong kwam mij steeds meer voor als een provocatie van de ander. Jij mag niet meedoen, lekker puh!

Ondertussen zijn de man en ik weer aangekleed en op wat zwart belijnde uitsteeksels na, die onder een mouw en boven een kraagje uitkruipen, zijn alle certificaten van echtheid weer aan het oog onttrokken. Ik hoop maar dat de vader, niet per se snel, maar in ieder geval wel vòòr zijn zoon, de laatste adem uitblaast. Mocht de zoon toch eerder gaan, dan lijkt zo’n biker me in staat, om uit hoofde van zijn zwaarbevochten eigenwaarde, nog tot in zijn kist een gebaar naar de maatschappij te willen maken dat het hem altijd, zelfs meer dan nu, koud heeft gelaten. Waar een fatsoenlijk mens in zijn beste pak en met op de buik gevouwen handen opgebaard ligt kan hij zomaar voor een wat meer controversiële houding kiezen. Vanuit de ene gebalde vuist, die tot op zijn borst is geheven, steekt zijn middelvinger als een laatste “Fuck You” naar zijn langs schrijdende wake. De andere hand steekt in zijn broek waar zijn tot in de eeuwigheid durende greep in zijn kruis de laatste rigor mortis probeert vast te houden. Stoer, sterk en onvoorstelbaar recalcitrant ligt hij daar met zijn langzaam vervagende duivels en wapens op zijn huid. Geen fijn gezicht voor vader. Laat die maar eerst verscheiden.

Plakplaatjes. Zo worden tatoeages al zolang ik me kan herinneren in mijn familie genoemd. Daar komt natuurlijk mijn bedenkelijke morele conditionering vandaan. Niemand had een tattoo in mijn omgeving. Piraten in vroeger tijden en zeevarenden in jongstleden tijden. Die droegen een afbeelding van een zeilschip of welgevormde dame op hun biceps. Bij het aanspannen van de spieren bolden dan de zeilen, respectievelijk de borsten. De laatste jaren zijn er op een gemiddeld voetbalveld meer volgetatoeëerde armen, nekken en ruggen te vinden dan op de hele vloot van wijlen Kapitein Haak. En van de voetballende rolmodellen kijken de stoere jongens het weer af. Iedere zichzelf respecterende adolescent legt zijn spaarcentjes bij elkaar om op zijn minst één arm van pols tot schouder vol te laten tekenen met schubben, spinnenwebben, stilstaande klokken, schedels, ratelslangen en/of portretten van een gracieuze vrouw die zo knap is dat het onmogelijk de moeder, vriendin of dochter kan zijn van de ondergetekende. Allemaal zaken waar de jongens in hun dagelijks leven als de dood voor zijn. En dus moet het juist daarom in beeld worden vastgelegd op een lichaamsdeel. Een andere categorie in deze moderne folklore zijn alle namen van de kinderen, respectievelijk kleinkinderen. Of hele lappen songtekst van een favoriete artiest. En natuurlijk de naam van een geliefde, maar dan wel in Japanse tekens, of het Sanskriet. Arabische krultekens hebben ook een hoge esthetische woordwaarde, terwijl het spijkerschrift mijn verbeelding net iets te veel informatie geeft om daar de naam van mijn lief mee op een van mijn erogene zones te durven laten vereeuwigen. Hier te lande vinden we die mysterieuze schriften heel aantrekkelijk. Het impliceert gevoelsmatig dat je tot aan de andere kant van de wereld je geliefde zou volgen. Zoveel hou je van haar of hem. Maar ik vraag me dan altijd af of er in Japan of Tibet ook verliefde stelletjes bij de plaatselijke Tattoo San elkaars namen in een exotisch lettertype op hun onderarm laten zetten. Dat haar mooie naam, Koichi Kuriyama, in de nek van haar lieve vriend te lezen is in dezelfde Gotische letters als waar het derde rijk een schrikwekkend bewind mee afficheerde. Of dat op de ranke rug van de boeddhistische actrice de naam van haar vriendje, Tenzi Jinpa Langri, in een vrolijk comic sans lettertype geponst is. Met die onder mooi en gezond vel gelekte inkt hadden ze elkaar beter een liefdesbrief geschreven. Natuurlijk zouden die brieven, ongezien voor de rest van de wereld, na lezing verbrand zijn of bewaard zijn gebleven in een lade van een nachtkastje. De geliefden zouden elkaar op papier in ieder geval tot onderwerp hebben gemaakt terwijl ik, nu de woorden zo expliciet op hun huid staan, ze vooral als lijdend voorwerp kan lezen. Nee, geen letters op mijn lijf. De namen draag ik in mijn hart en in mijn hoofd. Onzichtbaar voor de buitenwereld. 

Wordt vervolgd.

4 comments on “Plakplaatjes – Deel 1: De Buitenwereld

  1. Haha lekker geschreven weer..
    Voel me bijna aangesproken. Met de naam van mn lief op mn armpje… blij dat ik niet voetbal..
    kus
    Wilco

  2. Tjonge Menno ! Leef je maar uit .Lijkt me fijn om alles wat je in een zwaarmoedige bui zit te denken zo duidelijk op kan schrijven.Daag groeten van Ma.

  3. Wat goed geschreven Menno en of het nu een waar verhaal is of fictie je moet het maar zo kunnen op schrijven.Top
    Op mijn lijf ook geen plaatjes die zouden dan nu uitgezakt en gerimpeld zijn.

Reageer