We zijn onderweg. De wandeling van vandaag voert over weiden en door bossen. Het weer is prima en we lopen lekker door. Wanneer we een groot bosperceel bereiken gaat de asfaltweg over in een breed zandpad. Hand in hand klossen we door het mulle zand en genieten we van de stilte en rust in het bos. Dan zien we voor ons twee mensen die voorovergebogen langs de rand van het pad staan. Het ziet er niet onheilspellend uit maar toch is er iets in hun houding wat anders is. Alsof ze iets zijn verloren wat hun dierbaar was en dat datgene onmiddellijk gevonden moet worden. Terwijl we ze naderen valt er eentje op de knieën waarna hij met een soort schepje gaat zitten graven. Hij is kort, dik en zweet als een otter. De ander is bijna twee meter lang en staat er ingespannen turend naast, porrend met een stok of iets in het zojuist gegraven gat. Terwijl we de twee mannen passeren zien we dat ze met een metaaldetector aan het speuren zijn. Als de man over het gat zwaait met zijn detector horen we een bliepblieeeeep wat de tweede man aanspoort om nog driftiger met zijn veldspade in het zand te graven. Hun opperste concentratie heeft tot gevolg dat ze ons niet opmerken terwijl we hen passeren. We kijken nog even om als we de graver horen roepen: “Yes!!!” “Wat is ut, wat is ut?” Vraagt de ander. “Kiek dan, un bierblikske”. “Huh, zowhee, das een blikske Bucklerbier, die’n maken ze niet meer hee”. “Is da ech?” Vraagt de ander nog. Na die enerverende vondst raken ze buiten gehoorsafstand zodat wij weer in alle rust kunnen voortsjokken.

Dat mulle zand onder mijn voeten brengt me echter op een idee. Ik kijk nog even om naar de schatzoekers en zie dat de een iets aandachtig staat te bestuderen in zijn hand terwijl de ander zijn veldspade aan zijn rugzakje bevestigd. Ik moet snel zijn. Ik knipoog naar mijn vrouw die me vragend aankijkt. Uit mijn broekzak haal ik mijn portemonnee tevoorschijn waar zich ons hele budget voor de komende week bevindt. Alles bij elkaar een kleine driehonderd euro schat ik. Ik zet mijn hak in het zand, trek een kort maar diep spoor en laat mijn geldbuidel in het gat vallen. Snel het zand weer toeschuiven zodat het pad er gewoon mul uitziet en dan dat ene kleine zwarte steentje wat daar ligt er precies boven op schuiven. Niet vergeten, tussen de twee wandelschoenafdrukken, mul zandhoopje, zwart steentje, daar ligt mijn schat. Ondertussen kijkt mijn andere schat me vragend aan of ik gek ben geworden of zo. Maar ik stel haar gerust op mijn eigen beheerste manier: ik trek haar driftig mee terwijl ik ondertussen door mijn tanden sis: “Komt goed, komt goed, let maar op”. Tien meter verder stap ik snel het bos in en pak een dun twijgje van de grond. Als ik terug op het pad stap zie ik de twee mannen langzaam onze kant op komen. De dikke zwaait de metaaldetector langzaam heen en weer over het brede zandpad. De lange heeft de rugzak over een schouder gehangen en kijkt op zijn mobieltje. Wellicht houdt hij op Google Maps goed in de gaten of ze niet verdwalen. Het kan ook zijn dat hij op de antiquariaat websites alvast de waarde van twintig jaar oude verroeste bucklerblikjes op zoekt. In ieder geval hebben ze niets gezien van mijn voorbereiding. Nu is het zaak om ze net even voor te blijven wil ik tenminste deze wandelweek uit eigen zak nog kunnen bekostigen. Als mijn plan mislukt dan mag ik voortaan alleen op avontuur vermoed ik. Toch heeft mijn vrouw inmiddels door wat het plan is en begint hoog en sereen te zingen. Geen Mariah Carey of André Hazes maar iets onbestemds en onverstaanbaars. Ik loop met geloken ogen midden op het pad. Het twijgje hou ik met twee handen als een wichelroede voor me uit. Langzaam maar zeker naderen we het zandhoopje. Nog vier meter. Even wachten en doen alsof mijn twijgje naar de grond wijst. Onder het gezang van mijn vrouw start ik op lage bastonen het “Om mani padme hum, Om mani padme hum”. De twee schatzoekers hebben ons gezien. Door mijn wimpers heen zie ik dat ze stil blijven staan en ons verbaasd bekijken. We zetten weer een paar stappen in hun richting. Zij gaan elk naar een kant van het zandpad alsof ze de zee zijn die door Mozes met zijn staf wordt gespleten. Maar dan zie ik een meter voor me het zwarte steentje. Ik laat mijn handen trillen en het twijgje zwiepen. Mijn vrouw legt er nog een schepje boven op en zingt het thema uit de hallucinerende brug van de film Dumbo. Het deel waar paarse olifanten al trompetterend uit de lucht komen vallen om vervolgens te transformeren naar roze wolken voor een opkomende zon. We hebben hun volledige aandacht, dat mag duidelijk zijn. Dan zak ik langzaam door mijn knieën, blijf de mantra brommen terwijl ik nog een half metertje door het zand schuifel om vervolgens volledig te verstarren. Ook mijn vrouw laat de hoge C langzaam uitklinken. Doodstil wachten we drie lange seconden en dan begraaf ik mijn twijgje met een snelle beweging in het hoopje zand. Met schuddende handen voor haar oren maakt mijn vrouw bezwerende geluiden terwijl ik laag brom “Gunga gunga gunga gunga….”. En dan bevriezen we heel even, ik grijp in het zand, woel en woel en vind mijn portemonnee. Met een schreeuw trek ik hem naar boven, uit de aarde, naar het licht, naar het opperwezen. De twee hebben ademloos staan toekijken maar nu komen ze langzaam dichterbij. Ik wacht even tot ze alles duidelijk kunnen zien en dan open ik de vakjes, ik haal er twee briefjes van honderd uit, een paar van vijftig en twintig, een paar losse muntstukken en dan, uit het vakje met pasjes schuif ik mijn grootste schat naar buiten, mijn Gall en Gall klantenkaart. Ik hou hem even tegen het licht omhoog, toon hem dan aan beide mannen en laat hem vervolgens op de stapel met papiergeld vallen. Ze staan er met uitpuilende ogen als versteend bij. Ik berg mijn geld in mijn portemonnee, zeg nog even heel duidelijk tegen mijn vrouw dat het zeker meer dan zeshonderd euro is. Dan stop ik de portemonnee in mijn broekzak. De Gall en Gall kaart hou ik in mijn hand en mijn vrouw en ik kijken elkaar aan. “Wat denk jij?” vraag ik. “Nou, ik heb dorst gekregen van al dat gezang” zegt mijn vrouw. “Kom mee dan”, zeg ik “Volgens mij is deze week de Leffe Blond in de aanbieding. Goedemiddag heren”.

Slap verhaal: In het najaar van 2020 liepen we net voor Bergen op Zoom door het bos. Op het brede zandpad kwamen we twee rijk uitgedoste schatzoekers tegen die met metaaldetectoren in de hand het zandpad af zochten.

Sterk verhaal: Dat ideetje om mijn eigen portemonnee te begraven kwam pas dagen later in me op. Als sterk verhaal heb ik het nu toch meegemaakt en mag ik het gewoon vertellen.

2 comments on “Wichelroede

  1. HaHaHaHa… ja goed verhaal zo. Wel blij dat je het zwarte steentje had neergelegd anders was het misschien niet zo goed afgelopen,en waren de schatzoekers er met je portemonnee vandoor gegaan,dan was het een blunder verhaal geworden.

Reageer