Breedteschrijfsels II

Werk in uitvoering -Epiloog- Aart

Wout stapt de voordeur uit en de kade op. Hij haalt even diep adem om zijn oude broze longen te vullen met de zachte ochtendlucht. De rust in het dorp is weer teruggekeerd na die eerste dag vol paniek, de dagen die volgden met opruim- en herstelwerkzaamheden en de weken die volgden met voltooiing van de damwand. Iedere dag bezag Wout de vorderingen en hij is blij dat alle ‘werk in uitvoering’ is voltooid.
Dat de Duitse bom na zoveel jaren zijn rentree had gemaakt had hem niet verbaasd. Eigenlijk had hij het al veel eerder verwacht. Nog tijdens de oorlog of in de eerste jaren van vrede. Het was iets waar hij in die tijd vrijwel dagelijks aan dacht. Gek genoeg waren er vervolgens tijden gekomen waarin hij vaker niet dan wel aan de bom dacht. Pas als hij op de dijk aan de overkant van de vliet liep en naar zijn dorp keek, kwamen de beelden van die dag in mei weer terug. De levendige herinnering overviel hem dan in kleur en geluid.
Wout had, jaren geleden toen hij ’s avonds nog wel eens in het café kwam, een gesprek gevolgd tussen twee jongens die aan het tafeltje naast het zijne zaten.
‘Raar dat ik de oorlog alleen maar in zwart-wit voor me zie.’ had de ene gezegd. ‘De mensen moeten het in die tijd gewoon, net zoals wij nu, helemaal in kleur en geluid hebben meegemaakt.’
De andere jongen gaf een mogelijke verklaring.
‘Ja, maar wij hebben alleen die foto’s in de geschiedenisboeken en oude korrelige filmpjes gezien. Daarom is ons beeld van vroeger niet in kleur. We hebben gewoon te weinig voorstellingsvermogen om het in te kleuren, om het echt te maken. Je weet het alleen als je er zelf bij bent geweest.’
Bij het afrekenen aan de toog had hij aan Tinus, de barman, gevraagd de jongelui op zijn kosten nog een biertje te brengen.
‘Da bende goeie mennekes.’ had hij gezegd.

‘Herinnerings bende goeie dingen.’ Dat hield hij zichzelf altijd voor. Na alle perikelen in de oude haven staan sommige dingen hem weer helderder voor de geest dan in jaren. De bomexplosie heeft niet alleen tonnen klei en grond losgemaakt maar ook beelden en gebeurtenissen uit het verleden.
Dat is de reden dat hij zijn dagelijkse wandelingetje weer heeft opgepakt. Over de kade loopt hij naar de brug, dan het fietspad onderlangs de dijk en vervolgens het paadje door het gras. Even de stramme benen aanzetten om boven te komen, maar eenmaal op de kruin is hij er weer. Die vroege ochtend in mei 1940.
Met zijn oude kromme benen iets gespreid blijft Wout stevig overeind, maar in zijn hoofd valt hij achterover in het gras terwijl de luidruchtige zwarte schim over hem heen scheert. Hij draait zich op zijn knieën en ziet het projectiel weer in de oude oever terecht komen. Dan de bominslagen en vuurzee die volgen. Hij laat zich opnieuw achter vader aan glijden die, aan de veilige kant van de dijk, zijn zussen beschermt.
Zijn oudste zus die begin jaren vijftig met haar man naar Canada zal emigreren. Een laatste omhelzing in de haven van de hoofdstad en daarna alleen nog wat brieven en op het laatst ieder jaar een kaart met kerst. Dat ligt in het vooruitzicht tot ze, zonder ooit weer op haar geboortegrond terug te zijn geweest, in 2012 zal overlijden.
Hij ziet de tweeling weer in vaders armen. De tweeling die, net als hij, nooit zal trouwen. Wat gaan ze in de toekomst gedrieën mooie uitstapjes maken. Ze gaan de Veluwe zien, de Ardennen, de stranden van Normandië.
Wout komt even terug in het heden. Wat liggen daar niet voor beelden en afschrikwekkende gebeurtenissen. ‘In zwart-wit.’ zouden de jongens in het café zeggen. Ja, ook al zijn ze dan zwart-wit voor de nieuwere generaties, zolang de beelden maar herinnerd worden.
De tweeling die nu in de stad in een gezamenlijke kamer in het verzorgingstehuis zit, bezoekt hij op iedere eerste van de maand. Als grote broer neemt hij nog altijd snupkes mee uit de supermarkt. Hij vertelt ze dat de oude snoepwinkel van tante Mia nog steeds bestaat. Zolang ze het geloven is dat prima, hij weet zelf wel beter.
Zijn gedachten gaan weer terug naar vroeger. Eenmaal tot onder aan de dijk gegleden voegt hij zich bij vader.
‘Ach kinders, gutverdimme.’ gromt zijn vader, waarna hij zichzelf meteen te biecht roept en hardop het Onze Vader bidt. Zo zitten ze daar samengebald tot een kluwen van leven, van overlevers.

Wout heeft zich, gedurende de beeltenissen in zijn geest, half omgedraaid. Vanaf het zicht op de vliet en de kade is zijn blik langzaam afgedwaald naar de plek onder aan de dijk waar zijn vader met zijn drie dochters en zoon dekking had gezocht.
Daar bad vader tot zijn God en dacht hij als kleine jongen aan zijn moeder. En nu opnieuw denkt hij aan haar. Haar warme handen die zijn haren en oortjes hadden gewassen toen hij in de teil zat. De beker koude melk die ze hem ooit, op een ochtend in het voorjaar, had gebracht toen hij op de kade zat te vissen. Hij was negen jaar oud geweest toen ze doodging.
Op zijn zussen na, en het Marieke wat hij in zijn jongvolwassen leven wel eens een bezoek bracht in de stad, had hij nooit meer een vrouw gehad in zijn leven.
Het fotootje wat lang bij vader naast het bed had gestaan, was het enige portretje wat hij van haar had. En zo kwam het dat hij ook moeder alleen nog maar kende in zwart-wit. Geen kleur, geen geluid, alleen nog twee ‘herinnerings’ in warm en koud.

Wout richt nu zijn blik op de akker en ziet daar op een paar honderd meter afstand de kleine schaapskooi staan.
Het geweld leek over te zijn, maar vader had na het gebed zijn vier kinderen meegenomen naar de houten schuur, om te schuilen tot ze weer terug durfden keren naar hun beschadigde dorp.
Begin jaren tachtig keerde zijn vader terug bij de schuur. Tijdens het aardappels rapen op een naastliggende akker had hij plotseling de kar en de houten aardappelkistjes in de steek gelaten en was naar de schaapskooi gelopen. De oude Aart was op de plank gaan zitten die tegen de zuidmuur dienstdeed als bankje in de zon.
Daar hadden ze hem een uurtje later gevonden.
De dokter deelde die avond mee dat meneer van der Hoeven een hartstilstand had gehad. Wout wist dat vader een laatste schuilplaats had gevonden.

Kijkend naar de akker, de velden en de polders die daar weer achter lagen, het kerkje van het volgende dorpje en de hoge gebouwen van de stad die net boven de horizon zichtbaar waren, bedacht Wout zich hoeveel wapentuig er nog in de aarde moest liggen.
De bombardementen in de laatste oorlogsjaren waren veel grootschaliger geweest dan de aanval op zijn dorp. Wat ligt er allemaal nog in het zand en in de klei. En hoelang zou het duren voordat de laatste explosieven onschadelijk zouden zijn gemaakt.
Ook denkt Wout aan zijn moeder, zijn oudste zus en vader. De grond waaraan hun lichamen zijn toevertrouwd en waarin ook zijn lichaam te rusten zal worden gelegd. Zolang hij nog zijn dagelijkse rondje kan lopen en zijn herinneringen kan koesteren, hoopt hij dat het nog wel enige tijd zal duren. Het is zoals Aart, zijn vader, hem als kleine jongen al leerde, ‘Ons lând is g’duldig’.

De oude man staat daar op de dijk, als in een tijdsrelatieve dia waarin de ene helft vandaag is ontwikkeld en de andere helft uit 1940 stamt. Hij opent zijn hand waarna de jongen die hij was, zijn knuistje er in legt.

=== einde ===

6 comments on “Werk in uitvoering -Epiloog- Aart

  1. Potverdikkeme…. Wat een mooi, fijn, spannend boek weer!!
    Dat het zo uit één hersenpan op papier kan spatten. Heel bijzonder Menno manneke!!
    Dikke kus vandaag en wacht op een volgend hersenspinsel…
    Wilco

  2. Wat een mooi doordacht en gevoelig slot. Je maakt er toch zeker ,al is het maar voor jezelf een boek van.Bedankt. Ma Harmans.

Reageer