Ik loop mijn straat in. Als eerste passeer ik de oude schuur die als karakteristiek overblijfsel gespaard is gebleven voor de vergetelheid. Door de opengewerkte zijkanten zie ik kinderen spelen. Ze stapelen houten kratten tot allerlei bouwsels. Muren, huizen, een auto. Twee kratten voor elke stoel en drie naast elkaar voor de achterbank. Een grote houten motorkap en een oud roestig kruiwagenwiel als stuur. De kinderen klimmen op de banken en roepen tegen elkaar ‘Kom mee, we gaan naar de stad.’ Het kleinste ventje mag rijden. Zijn knuistjes knijpen in de velg terwijl zijn ogen schitteren als de auto in beweging komt. In hun verbeelding.

Hier, in deze straat woon ik al mijn hele leven. De huizen aan beide zijden ken ik maar al te goed. Tenminste de huizen aan het begin van de straat. De kant vanwaar ik altijd naar mijn huis loop. Verderop kom ik eigenlijk zelden. Nou ja, ik denk wel eens aan het eind van de straat. Hoe daar het riviertje stroomt waarover het voetgangersbruggetje en het schelpenpad het park in voert. Toch kom ik er eigenlijk zelden, wellicht later als ik er wat meer tijd voor heb. Nee, het begin van de straat daarentegen heb ik al dikwijls door gewandeld. Op nummer drie woont dat jongetje dat een keer midden op straat stond met zijn kleine fietsje. Ik kon het niet goed zien, maar het leek wel een driewielertje. Ik liep mijn voordeur uit de straat op en zag hem daar in de verte staan. Op hetzelfde moment werd hij geroepen door zijn moeder en fietste hij snel naar de kant van de weg waar hij met fietsje en al in een deur verdween. Tja, die kinderen aan het begin van de straat zie ik regelmatig. Uit de brandpoort tussen nummer zestien en achttien komt vaak dat gozertje op een oude Tomos met een hoog stuur. De ene keer met een spijkerjasje en dan weer een tweedehands legergroene parka, maar altijd met een matzwart geschilderde dameshelm waar een soort van vliegeniersbril op is bevestigd. Ik zwaai wel eens naar hem als hij langsrijdt waarop hij dan soms zijn linkerhand even van zijn stuur verheft, om daarna knetterend de straat uit te rijden. Of in te rijden, met een paar van zijn vrienden die op eenzelfde soort brommers rijden. Het lijken me wel aardige gasten, maar als ze met een clubje zijn is er geen één meer die nog een hand opsteekt als ik zwaai. 

Het huis waar ik woon is een prettig en rustig huis. Relatief rustig. Er gebeurt van alles, maar er is nooit paniek. Het is sowieso een rustige straat. Geen sjieke buurt, maar zeker ook geen schorem of sjacheraars. Daar moet je een beetje geluk mee hebben, waar je komt te wonen. In het begin weet je niet waar je terecht komt, maar als je een beetje leuke buren hebt en je woont in een huis waar je jezelf thuis voelt dan kan je gewoon heel comfortabel wonen. En dat doe ik ook. In de ochtend als het even kan een bakkie thee op bed. Op werkdagen de deur uit, maar anders genieten van mijn tuintje, wat klussen in huis of in de schuur. Als de krant in de bus valt het laatste nieuws lezen, maar liever nog de katernen over kunst en cultuur met goed geschreven artikelen. We eten bijna iedere avond gezellig aan tafel. Lekker bereid voedsel en een glaasje wijn. We hebben een mooi plekje in de straat, terwijl er een stukje terug ook wat rommelige huishoudens wonen. Op nummer 26 slaan ze wel eens met de deuren. Vanaf huisnummer 32 weet ik eigenlijk niet goed wie er verblijven, bovendien hebben ze de huisnummers van de gevels geschroefd. De telling start pas weer op nummer 37 of 38. En op nummer 49 is er veel verdriet. Aan het eind is er een huis dat al een tijdje leeg staat. Dat is wel jammer. Het ziet er zo verloren uit. Een donker huis, zonder gordijnen of brandende lampen in de avond. De klimop aan de gevel tiert al welig in de dakgoot omdat er niemand is om het onderhoud te verrichten. Heel anders dan in het huis op nummer 9, met dat grote gezin, waar altijd wel wat te doen is. Vader werkt, moeder hangt de was buiten, zoonlief knapt zijn Amerikaanse wagen op terwijl zijn broer de hele stoep onder kwaijert. Twee meiden die met lange gebreide sjaals op hun Puch Maxi of oude damesfiets voorbij sjezen en de jongste van het stel die met vriendjes op straat voetbalt of staat te stoepranden. 

Nog even over nummer 19. Daar is een jong stel komen wonen. Leuke mensen geloof ik. Ze hebben hun huisje gezellig ingericht. Lekker licht. Daar zou ik ook wel weer eens zin in hebben. Alle oude meubels en troep naar de kringloop en vervolgens alles wit, geel en groen schilderen. Een paar mooie eenvoudige houten stoelen en een matras op de grond. En dan veel planten in huis halen. De achterpui er uit slaan en alleen maar glas. Licht en zon naar binnen laten. 

Halverwege de straat, nou, halverwege weet ik niet precies, maar ik schat zo ongeveer op de helft, of iets er voorbij ben ik bang, woont een bijzondere vent. Ik kende hem nog niet tot ik op een mooie dag langs zijn openstaande deur liep en hem hoorde zingen. Ik bleef even staan luisteren en was verbaasd dat ik alles goed kon verstaan. Geen Engelstalige songs of klassieke Duitse stukken, maar gewoon mooie liedjes in het Nederlands. Telkens als ik langsloop en hij is weer aan het zingen dan vertraag ik mijn pas. Ook al vang ik maar één of twee zinnen op dan kan ik me er toch gelijk een voorstelling bij maken waar het over gaat. Of over zou kunnen gaan. Met die kerel zou ik wel eens een goed gesprek willen hebben. Ik zou hem vragen wie hem die liedjes heeft geleerd en of hij mij er wat van zou willen toevertrouwen. Maar ondanks dat zijn deur regelmatig openstaat, zie ik de persoon in kwestie eigenlijk nooit. Wel jammer eigenlijk, ik zou hem graag eens wat beter leren kennen. 

Ik verbaas me regelmatig over het feit dat ik in vroeger jaren zomaar een beetje door de straat rende. Op weg naar huis snelde ik alle voordeuren voorbij. Tegenwoordig maak ik wat vaker een wandeling waarbij ik dan weer de ene buurman en dan weer de andere tegenkom. Aan het einde van de straat woont een krasse knar. Het lijkt me een aardige man. Maar, het vreemde is, hij zegt niets. Een vriendelijke blik, zelfs een knikje met zijn hoofd en als ik hem dan gedag zeg, wendt hij zijn blik af. Hij zit vaak samen met zijn echtgenote op een bankje naast hun voordeur. In de vroege ochtend valt het zonlicht aan hun kant van de straat. Met een kopje koffie of een glas water genieten ze van hun rust.

Al die huizen in mijn straat. Ik zou ze dolgraag allemaal nog eens van binnen willen bekijken. Ook de huizen verderop, die ik nog nooit heb bezocht. Of zal ik dat maar laten. Ik woon in een fijn huis waar moeders, kinderen, kleinkinderen en familieleden op visite komen om verjaardagen te vieren, taart te eten en verstoppertje te spelen in de tuin.

Dat fijne huis in die mooie straat. Die straat waar ik nog lang met plezier hoop te wonen. De straat in mijn hoofd. 

4 comments on “Mijn straat

  1. Lekker bezig hoor! Weer fijn om te lezen en soms zo herkenbaar, bekent, vertrouwd… ja wat is dat nou…
    Kus
    Wilco

Reageer