Toen ik een tiener was, eind jaren zeventig, werd het windsurfen populair. Op de camping aan het Lauwersmeer was een surfschool en van mijn ouders mocht ik daar een tweedaagse cursus volgen. De eerste dag begon met veiligheid, zeiltheorie en oefenen op het droge. Dezelfde middag eerst met alleen de plank en een uurtje later met plank en zeil het water op. Na twee dagen kon ik surfen en dat is wat ik in de tien jaar die zouden volgen met grote regelmaat zou doen. Samen met mijn broer. Hij was niet alleen acht jaar ouder maar hij werkte al, had een auto en veel zin om ook te leren surfen. Met zijn eerste plank hebben we beiden op veel verschillende wateren onze vaardigheden verbeterd. Een paar jaar later waren we allebei in het bezit van mooie kleine semi-zinkers met grote en kleine zeilen zodat we bij veel en weinig wind het water op konden. Het Oostvoornse meer was jarenlang een vaste stek voor ons. Later waren we ieder weekend op de Brouwersdam te vinden. Het surfen op zee met de gestage wind en de golven van de branding vormde een mooie extra uitdaging voor ons. Die regelmatige oefening op water met wisselende omstandigheden maakte dat we goed in deze sport werden. Van april tot december waren we bijna ieder weekend op het strand te vinden. Met de stormzeiltjes van vier vierkante meter om met windkracht zes de woeste baren op te gaan en de grote zeilen van ruim zes meter voor de dagen dat het wat minder hard waaide. Altijd maar de spullen weer uit de schuurtjes halen, op de auto binden, een gevulde koffiekan en broodjes mee en dan naar de kust. Wat geweldig eigenlijk denk ik nu, zo’n grote broer die altijd maar voor je klaar staat en je meeneemt op avontuur.

Op de ochtend van een winderige bewolkte dag waren we weer op de Brouwersdam te vinden. De zuidwestenwind waaide parallel aan het strand zodat de halfwindse koers recht de zee op voerde. Bij warmer weer en in de zomer kon het ieder weekend erg druk zijn maar die dag waren de watersporters op twee handen te tellen. We hadden het waterrijk dus heerlijk voor ons alleen. Tenminste dat dachten we. De wind waaide hard maar regelmatig en de zee was ruw maar niet hoog. We voelden ons sterk en hadden onze plankjes, gieken en zeilen onder controle. De risico’s van jezelf blootstellen aan de natuur en vertrouwen op je materiaal waren bij ons goed bekend. Zo hielden we elkaar vrijwel altijd in de gaten en voeren we gezamenlijk de lange rakken zee op en zee af. Ook droegen we altijd een wetsuit van neopreen. Zeker nadat we een keer een jongen klappertandend van de kou op zee aantroffen. Met alleen een zwembroek aan was hij op flinke afstand van de kust in problemen gekomen. Door kou en onervarenheid kon hij niet meer op eigen kracht terugvaren zodat wij hem achter een van onze surfboards op sleeptouw hebben genomen om hem terug te brengen naar het strand. Maar op deze dag waren de omstandigheden gunstig waardoor wij nu wellicht wat overmoedig werden. We bleven maar doorsurfen naar de einder. Bewust wat hoger aan de wind zodat we op de terugweg voldoende hoogte zouden hebben om zonder problemen ons vertrekpunt op het strand weer te kunnen bereiken. Op een plankje in plané bereik je een snelheid van gemiddeld 30 tot 40 kilometer per uur. Aangezien we wel een kwartier hadden doorgevaren bevonden we ons op een aanzienlijke afstand’ van de kust. Onze ogen waren gevallen op een nieuwe brandingslijn ver op zee. Eenmaal aangekomen op de plek bleek er zich net onder de wateroppervlakte weer land te bevinden. Een grote zandbank werd voor even onze rustplaats. Zo stonden we daar naar de kustlijn te kijken. Aan onze rechterhand de stranden van Renesse op het eiland Schouwen Duiveland. Links eerst Goeree Overflakkee met de vuurtoren van Ouddorp. Nog verder naar links konden we vaag als een dun streepje aan de horizon de duinen van Oostvoorne en de Maasvlakte zien. En achter ons de Noordzee die hier zo’n zes kilometer voor de kust al vastliep op een hoge onderzeese zandrug. We genoten van de elementen. Wind, water, zee. We wisten denk ik wel dat we nooit verder zouden kunnen gaan dan tot dit punt. De zandbank voorbij en nog eens die tweede branding trotseren zou te veel risico zijn. Een gebroken staartvin of mast zou ons in grote problemen kunnen brengen dus richtten we de punten van onze plankjes weer op het land. Het was tijd om terug te varen. We maakten een rustige waterstart en trokken onze zeilen aan.

We waren al weer een heel eind gevorderd naar ons vertrouwde strand toen ik voor me mijn broer opeens scherp tegen de wind in zag sturen. Hij kwam bijna tot stilstand en liet zich van zijn plankje in het water vallen. Ik schrok van zijn manoeuvre want pech of een blessure zo ver van de oever wil je niet meemaken. Ik minderde vaart en probeerde zo dicht mogelijk bij hem te komen om te zien wat er aan de hand was. “Een zeehond” riep mijn broer. Hè, een zeehond, echt waar!? Ja, hij had een zeehond gezien in het water voor hem en had dus direct die noodstop gemaakt. Ik liet mijn zeil los, ging te water en dobberde naast mijn broer in afwachting van een teken van leven. En, ja hoor. Op een meter of tien afstand kwam er een zwart koppie tevoorschijn. Grote ogen observeerden ons. Wij observeerden hem, of haar, of tegenwoordig is er ook een mogelijkheid dat het een hun zou kunnen zijn want in de dierenwereld moeten we natuurlijk eveneens genderneutraal denken nastreven. Wij zagen een mooi waterwezen met een glanzende vacht, glimmende ogen en een guitig neusje met zwarte borstels. De zeehond zag twee jongemannen in glanzende wetsuits, glimmende ogen en druipende neusjes met zwarte borstels (snorren waren in die tijd nog helemaal in de mode). Het beestje was helemaal in zijn element. Wij waren de aliens. Fluorescerende zeilen, aluminium gieken, nylon touwen, pakken van neopreen, trapezes met drijfvermogen, glasfiber surfplanken in de meest uiteenlopende felle kleuren en vormen bespoten. Twee wezens met lange ledematen die zich met zwaaiende en trappende bewegingen uiterst langzaam in de natte wereld voortbewogen. Hij dook onder om iets verder van ons vandaan nog eens te verschijnen. Zes paar ogen op elkaar gericht. Een magisch moment. En toen, verdween hij onder de waterspiegel en verdween. We lagen nog even bij te komen voor we weer verder wilden gaan. “Mooi hè!” riepen we naar elkaar. Al snel vingen we weer wind met onze zeilen en werden we op onze boards getrokken. Over golven en schuim op weg naar onze natuurlijke habitat. Zand, auto, warme douche.

Slap verhaal: Opnieuw is alles daadwerkelijk gebeurd zoals beschreven. Ruim 35 jaar geleden toen we heel wat sterker waren dan vandaag de dag. Toch kan zo’n slap verhaal ons weer even een hart onder de riem steken. We hebben dat toch maar mooi meegemaakt.

Sterk verhaal: In mijn herinnering weet ik niet meer of beide gebeurtenissen dezelfde dag hebben plaatsgevonden. Voor dit verhaal heb ik ze maar samengevoegd. Maakt het verhaal net iets sterker.

5 comments on “Ontmoeting op zee

  1. Mooi verhaal!
    Toch had je zo in die mooie jaren tachtig ook niet raar op moeten kijken als je een (wal)rus gespot had…
    😉

  2. Weer mooi beschreven Menno.
    Ik weet het nog goed dat jullie samen gingen windsurfen dat was toen helemaal hot.
    Nu kan je Kitesurfen,Parasailing,Strandzeilen,Flyboarden,Golfsurfen,Skimboarden enz en Vliegeren natuurlijk… misschien dat dat laatste iets voor jullie is en dan gelijk zeehondjes spotten.

  3. Ja dat surfen was geweldig en jullie waren er goed in Maar ik weet ook nog dat op eén van de eerste dagen dat jij surfen had geleerd, op het Lauwersmeer in moeilijkheden kwam.Je was een eind weg gezeild en bleef in de verte op je plank hangen.Die jongen van de Miedema”s die we daar hadden leren kennen is helemaal naar je toe gezwommen en samen ben je weer heelhuids aan wal gekomen. Daag tot het volgende avontuur .Ma Harmans

Reageer