Boek

Proloog – De honden van Cap Sim

 

   Zodra we uitstappen zien we de eerste kat. Zich achter een bosje helmgras verschuilend voor het opwaaiende zand en onze zojuist achteruit geparkeerde auto kijkt hij ons wat argwanend aan. Als we hem proberen te lokken door onze duim en wijsvinger over elkaar te schuiven alsof we geld aan het tellen zijn trekt hij zich nog wat verder terug. We laten hem met rust, doen de auto op slot en keren ons om in de richting van de zee. Op een afstandje zit een tweede kat ons aan te kijken maar ook dit exemplaar laat zich niet aaien. Opnieuw katten. Zoals we ze overal op onze reis tegengekomen zijn. In de steden, de dorpjes en op stoffige landweggetjes. Gewoon statige katten, weliswaar wat vuiler en magerder dan hun soortgenoten in Nederland maar geen schuwe mishandelde beesten die overal verjaagd worden. Ook wij laten ze met rust en sloffen verder door het zand. We lopen om een slordig gebouwd stenen huisje en horen de branding, de meeuwen en de forse bries die over de oceaan aan komt rollen. Zodra de wind in ons gezicht slaat krijgen we zicht op het strand en de voorkant van het huisje. ‘Nog meer katten,’ denken we. Om direct te constateren dat we het mis hebben. Honden. Eerst twee puppies. Dan een teefje dat achter haar jongen aansjokt, en vervolgens nog een paar viervoeters in verschillende maten en kleuren. Bij elke stap die we zetten komen er meer tevoorschijn. Waarschijnlijk hebben ze ons al lang gehoord en geroken. Toch doen ze alsof wij niet bestaan. Plotseling draaien er twee hun kop in onze richting. Een moment blijven ze met gespitste oren doodstil staan. Dan komen ze in beweging en rennen op ons af. Tot onze opluchting met kwispelende staarten en duidelijk blij om mensen te zien. Geen honden om bang voor te zijn, dat is nu wel duidelijk. Als ze bij ons zijn bukken we, aaien ze over de rug en achter hun oren, waar elke hond dat lekker vindt. We zeggen woordjes tegen ze zoals je tegen een hond praat ook al weet je dat hij er geen bal van begrijpt. Sommige schurken zich tegen ons aan terwijl anderen het zand uit hun oren krabben.

   Op dit strand net ten zuiden van een in zee stekende kaap, aan de westkust van Noord-Afrika met het Hoge Atlasgebergte en een reis van drie weken achter ons vinden we iets. Iets wat we in Nederland hebben achtergelaten, iets wat we ongemerkt hebben gemist, iets wat uiteindelijk het doel is van elke reis en wij vinden het hier op de scheidslijn van woestijn en oceaan.

   Terwijl we de honden van Cap Sim aaien voelen we, vinden we, verlangen we naar… thuis.

Reageer